Huis Verwolde in oorlogstijd Twee belangrijke feiten hebben Huis Verwolde in de oorlogsjaren getekend: de dood van jonker Emile en de vestiging van het Haags Sanatorium in het Larense kasteel. Een oud-patiënt van dokter Kluit, die de leiding had van het sanatorium, vertelt over Verwolde in oorlogstijd. De jonker en de dokter Jonker Emile van der Borch van Verwolde (1910-1943), de oudste zoon van de adellijke familie Van der Borch van Verwolde, was een begaafde jongeman, die als twintigjarige al gedichten publiceerde in het literaire tijdschrift `Helikon`. In het tijdschrift publiceerden behalve Van der Borch ook: P.C. Boutens, S. Vestdijk, J. Greshof, E. du Perron, Theun de Vries, Han G. Hoekstra enz. Ook publiceerde hij in Groot-Nederland en stond hij bekend als een liefhebber van bibliofiele uitgaven bekend. Hij studeerde rechten, aanvankelijk in Leiden en later in Groningen. Zowel zijn kandidaats- als doctoraalexamen behaalde hij cum laude. Hij kwam kort voor de oorlog als jurist in dienst van het Ministerie van Justitie. Hij zegde na het aanbreken van de Duitse bezetting zijn baan op, omdat hij niet onder de Duitsers wilde werken. In Oost-Nederland kwam hij al snel in het verzet terecht, waarin hij al gauw een leidende rol ging spelen. Zijn groep richtte zich op het verzamelen van militaire inlichtingen die naar de regering in ballingschap in Londen werden doorgespeeld. De verzetsgroep van Emile is verraden. Tijdens het proces in Utrecht voor het Feldkriegsgericht in het voorjaar van 1943, waarbij hij uiteindelijk ter dood is veroordeeld, heeft hij niets en niemand prijsgegeven. Met zijn medestrijders werd hij op 20 juli 1943 op de Leusderheide gefusilleerd. Hoe moedig hij zijn lot onderging, moge blijken uit nagelaten brieven aan zijn beide ouders, die in de bibliotheek van Huis Verwolde worden bewaard en die getuigenis afleggen van zijn vaderlandsliefde en van zijn geloof. Na de oorlog, in 1948, is Emile van der Borch door de Koningin postuum geëerd met de “Bronzen Leeuw”, de op één na hoogste militaire dapperheidsonderscheiding die Nederland kent. Zijn stoffelijk overschot is na de oorlog herbegraven in de tuin van Huis Verwolde. De oprijlaan van Huis Verwolde is naar hem genoemd: `Jonker Emilelaan`. Postuum verscheen een bundel met zijn gedichten getiteld Aux frais d’un amateur1, waarin het ontroerende gedicht ‘De wanhopige’ voorkomt met de prachtige regels: Er is geen mens zover als ik gegaan op deze weg van zoden en van stenen, ik heb met alles wat voorbij is afgedaan, nu ben ik eindelijk met mij zelf alleen en kan niet verder. In de grote bloemlezing van Gerrit Komrij De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw is dit gedicht van de hand van deze bijzondere, jonggestorven edelman-dichter opgenomen. Het Haags Sanatorium in Laren Het Haags Sanatorium van de `s Gravenhaagse Vereniging tot bestrijding van tuberculose was in Scheveningen gevestigd in de Doorniksestraat, vlak aan de duinrand. Toen in 1942 de kuststrook op last van de bezetter moest worden ontruimd met het oog op een mogelijke invasie, moest ook het sanatorium wijken. Het verhuisde met zijn staf en 55 patiënten naar het toen niet in gebruik zijnde Huis Verwolde. De barones had namelijk kort voor de oorlog intrek genomen in één van haar boerderijen. Bijna het gehele huis werd in gebruik genomen door het sanatorium. De herenkamer werd dokterskamer, de overige kamers op de begane grond de herenafdeling. De eerste etage en de torenkamer werden met uitzondering van de bibliotheek, waar de meubelen van het Huis waren opgeslagen, de damesafdeling. De tweede etage was voor staf en verpleegsters. De kelder met keuken was uiteraard ook in gebruik bij het Sanatorium. Dokter Kluit, de vrouwelijke geneesheer-directeur, verbleef in de Orangerie, die voor haar was verbouwd. Dokter Kluit De geneesheer-directeur, die met het Sanatorium mee verhuisde, was de uit Utrecht afkomstige arts, Louise Marguerite Kluit. Dokter Kluit, zoals ik haar verder wil noemen, was een bijzondere vrouw. Niet zozeer vanwege haar afstamming, hoewel die best het vermelden waard is (zij was een rechtstreekse nazaat van de bij de bekende ontploffing van het kruitschip in Leiden omgekomen professor Kluit en van moederszijde van de bekende schrijver en dichter Willem de Clercq, voorman van het Réveil), maar ze was vooral bijzonder om haar moedige gedrag. Wat was het geval? Het Haags Sanatorium had nooit een aanschrijving ontvangen met de vraag over Joods personeel en Joodse patiënten. Dokter Kluit had ook geen opgave verstrekt. Daardoor waren er in het sanatorium minstens twee Joodse verpleegsters en twee of drie Joodse patiënten. Zij hebben allen, met één uitzondering: de enige mannelijke Joodse patiënt overleed voor het einde van de oorlog, de oorlog overleefd. Dokter Kluit was over Laren best te spreken. Qua klimaat vond zij Oost-Gelderland beter geschikt voor longpatiënten dan de scherpere zeelucht. Het was voor dokter Kluit geen gemakkelijke tijd, ze kreeg te maken met drie sterfgevallen. Behalve het eerder genoemde geval stierf een mannelijke patiënt aan een longbloeding, een meisje dat op een isoleerkamer aan de achterkant van het Huis lag sprong op een nacht uit het raam en verdronk in de vijver. De nachtzuster kwam te laat. Van de kant van de leiding van het sanatorium werd al het mogelijke gedaan om de patiënten te onderhouden. Er waren af en toe concerten, Sinterklaas, Kerst en Oud- en Nieuw werden uitgebreid gevierd. Na de spoorwegstaking van 1944 was het gedaan met het maandelijks bezoek en kreeg de dokter te maken met nogal wat herstelde `oplopende` patiënten. De vrouwen daarvan werden ingeschakeld om de zusters te helpen en het verstellen van de kleding van mannelijke patiënten. De mannen konden onder meer meewerken met het wieden van het onkruid in de sanatoriumtuin. De boer tegenover Verwolde had een stuk land afgestaan, waarop sla en dergelijke werd gekweekt. Gelukkig werkte de post wel. Zodoende was het voor de patiënten nu en dan mogelijk een en ander naar Den Haag te sturen. Bij de meelfabriek in Laren waren af en toe porties rogge te koop, terwijl bij boeren in de omgeving wel eens een eitje, al of niet in ruil voor een stukje zeep, bemachtigd kon worden. Verpakt met de rogge konden die verzonden worden: in het hongerende den Haag was alles meer dan welkom. Tijdens de laatste oorlogsdagen, de oorlogshandelingen kwamen toen wel erg dichtbij, was er schade in Laren, maar Verwolde bleef gespaard, terwijl wij twee dagen en nachten met het hele gezelschap in het souterrain verbleven. Bevrijding Op 10 april 1945 kwam de conciërge de oprijlaan op met twee Canadese soldaten. Wij waren vrij en dokter Kluit hield haar bevrijdingstoespraak op een platte oude kruiwagen, die wij hadden gebruikt om zandzakken aan te slepen. Het was een ontroerende toespraak. In 1946 keerde het sanatorium naar den Haag terug. Later heeft dokter Kluit in een interview voor het blad van de naamgenoten Kluit, `Casa Clutia` genaamd, verteld van haar nederlaag in de strijd met t.b.c. (zij verloor er ooit een zusje van 25 jaar aan), maar ook van haar overwinning, omdat door alle moderne middelen de ziekte praktisch overwonnen is. Zij heeft dat mogen beleven Zij maakte in het interview uit ongerechtvaardigde bescheidenheid geen melding van haar heldhaftig gedrag in de oorlogstijd. Haar erfenis ging naar het Rode Kruis en Simavi. De jonker en de dokter, mogen zij in onze herinnering voortleven. Tenslotte Huis Verwolde is tegenwoordig in bezit van de Stichting Geldersch Landschap en Geldersche Kasteelen en is als museum ingericht. Bij de rondleidingen, waarvoor veel belangstelling bestaat, verkrijgt de bezoeker een goed inzicht in het leven van een adellijke familie in vroegere tijden. De oorlog wordt daarbij niet vergeten. Bij geruchte werd vernomen dat de Stichting overweegt een apart boekje over de oorlogstijd op Verwolde uit te geven. We zien daar uiteraard met belangstelling naar uit. 1) C. van Dijk: Aux frais d’un amateur. Emile baron van der Borch van Verwolde en het boek. Opgenomen in: Bibliotheektuin en informatieveld. Opstellen aangeboden aan D. Grosheide bijzijn afscheid als bibliothecaris van de Rijksuniversiteit te Utrecht, 1978