Ook na afloop waren stempels belangrijk Ampsen-Lochem via Enschede door G.B. Hillebrants (1896 – 1992) (verschenen in Land van Lochem 2005 nr. 1 Nadat ik in de oorlogsjaren in een gevangenis ín Duitsland had gezeten was ik ondergedoken in de Noordoostpolder, afgekort met de letters NOP, wat voor mij en duizenden onderduikers betekende: Nederlands Onderduikers Paradijs. Nu wil ik het niet hebben over wat we daar beleefd hebben, maar over mijn terugtocht naar Lochem na de bevrijding. Ik was aan het zwerven geraakt door Friesland en de kop van Overijssel en had de bevrijding van een groot deel van Friesland en de kop van Overijssel meegemaakt. Dat was een paar weken later dan in de Achterhoek. Maar de tijd kwam dat ik ernaar verlangde mijn familie weer te begroeten, die ik in zo’n lange tijd niet had gezien. Zo brak eindelijk de dag aan waarop ik gelukkig naar Lochem zou terugkeren. Op een zekere morgen al vroeg vertrok ik uit het plaatsje Blokzijl. Dat moest per fiets gebeuren. Ik hoopte nog diezelfde avond thuis te zijn. Maar je mocht in die tijd als burger niet verder weg dan 1 km van je woonplaats. Door tussenkomst van een zeer bevriende commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten had ik van een Canadese commandant een doortochtbewijs gekregen van Friesland naar Lochem. Zo vertrok ik vol goede moed op Lochem aan. Maar dat viel even tegen. Want overal waren de bruggen opgeblazen en de wegen versperd. En ik moest zonder kaart mijn weg maar zoeken. Zo kwam ik ‘s avonds doodmoe en dorstig na veel omzwervingen in Olst aan, bij een familie die vroeger in Lochem gewoond had. Die mensen zeiden dat het dom zou zijn om de reis naar Lochem zo laat nog voort te zetten. Zij praatten zo lang dat ik besloot om daar dan maar te overnachten. Broek gescheurd Nu had ik de vorige nacht tussen Giethoorn en Wanneperveen mijn broek helemaal gescheurd bij een val met de fiets over een wegversperring. Die mevrouw wilde de broek nog even voor mij herstellen, waarvoor ik zeer dankbaar was. Ik hoop dat die mevrouw, die nu weer in Lochem woont, dit leest. Dan kan ze zien dat ik dat nog niet vergeten ben. Maar nu liep diezelfde dag mijn doortochtbewijs af. Diezelfde avond ging haar helaas inmiddels overleden man met mij naar een hotel in Olst, waar Engelse officieren in kwartier waren om te zien, of ik het bewijs verlengd kon krijgen. Dat lukte, na de mededeling daar gekregen te hebben, dat ik de volgende dag eerst naar het Singel in Deventer moest om daar een stempel van de Engelse staf op mijn bewijs te laten zetten. Anders kon ik het Twentekanaal niet over. Zo ging ik de volgende dag in de richting Deventer en meldde me bij die Engelse militaire staf. Daar kreeg ik te horen dat ik maar moest doorrijden naar Laren, de papieren waren in orde. In Laren lag de laatste Engelse post en daar kon ik het stempel ontvangen. Ik stapte weer op de fiets om mijn reis te vervolgen en kwam in Laren bij café Rothman, waar die Engelse officieren waren. Maar ik kreeg daar te horen: Wat is dat jammer, de officier, die u dat stempel moet geven is net naar Lochem en wanneer hij terugkomt weten we niet. Vanavond wel Ik dacht, ik probeer met of zonder stempel, het kanaal over te komen nu ik toch vlak bij huis ben. Maar overal werd het kanaal bewaakt. Ik kwam tenslotte bij het station Lochem, waar een Baileybrug over het kanaal lag die ook zwaar bewaakt werd door een paar Lochemse B.S.-leden. Daar kreeg ik te boren dat ik er niet overheen mocht. “Maar kom vanavond in het donker maar terug, dan zullen we zorgen dat je er overheen gebracht wordt.” Ik zei tegen die lui, doe mij een plezier en zie dat je een boodschap bij mij thuis krijgt, dat ik hier ben en naar de familie Rood in Ampsen ga. Ik ging naar de familie Rood en vertelde daar mijn relaas. De oude mevrouw Rood zei: Dat is niet slim. De oudste zoon, die in de oorlogsjaren ondergedoken was in de ouderlijke woning, omdat hij als marechaussee geen dienst wilde doen voor de Duitsers, is op huize de Pillink hoofd van de z.g.n. P.R.A. Die kwam zo thuis en dan kwam het wel in orde. Inderdaad kwam die spoedig thuis. Hij ging op de motor terug naar Lochem met mijn papieren, om bij de Engelse staf, die toen naast hotel het Zwijnshoofd lag, het stempel te halen. Maar ondertussen was er een werknemer van de houthandel de Veluwe bij me thuis geweest in Lochem om te zeggen dat ik in Ampsen zat. U kunt begrijpen wat een vreugde dat was. Mijn oudste dochter ging naar het gemeentehuis om te proberen mij het kanaal over te krijgen. Maar een van de heren op het gemeentehuis vertelde haar dat het hem erg speet, maar zij konden daar ook niets aan doen. Zij waren daar geen baas over. Dat was een kwestie van het toenmalige militaire gezag. Even om Hij zei tegen mijn dochter, zie dat u een boodschap bij uw vader krijgt, dat hij eventjes achter het kanaal om naar Enschede rijdt en dan over Enschede aan de andere kant van het kanaal terugkomt. Dat is het leukste van mijn verhaal. Je hebt bij wijze van spreken ongeveer zo’n 300 km op je fietsje gezeten, bent blij dat je aan het eind van de tocht bent en je bent zo dicht bij huis, dat je haast de schoorsteen kunt zien roken. En dan wordt je welwillend gezegd, rij even naar Enschede 40 km heen en kom dan even over Enschede terug, ook weer 40 km. Dat ging gelukkig niet door, omdat de heer Rood het begeerde stempel op mijn papieren gekregen had. De heer Kleinsman kwam bij mij thuis zeggen dat mijn vrouw maar met de kinderen naar de brug bij het kanaal moest gaan. “Want”, zei hij, “uw man komt de brug over. Hij is momenteel in Ampsen.” Wat ze dan al wisten. De heer Rood stuurde de heer W. Wolferink, die nu nog in Ampsen woont, naar mij toe, om mij op te halen. Zo leverde verder het passeren van de brug, die nu weer onder bewaking stond van Canadese soldaten, geen moeilijkheden meer op. Toen ik aan de ene kant van de brug was kwamen tegelijk mijn vrouw en kinderen aan de andere kant en zo zagen we elkaar na zo’n lange tijd In goede gezondheid terug. En dat was dan het einde van mijn omzwervingen.