“ Verheft Uw oog, wie aan een grafstee schreit Keert stof tot stof, de ziel erft eeuwigheid”
Versregels van de dichter A.C.W Staring, boven de ingang van de begraafplaats. Staring woonde op het landgoed De Wildenborch, tussen Lochem en Vorden, was een goede bekende van burgemeester Thomasson en steunde diens initiatief tot deze (toen) nieuwe begraafplaats. Starings zoon, geoloog dr. W.C.H. Staring ligt op de (nu) oude begraafplaats begraven in een praalgraf met grote zwerfsteen. Ook Thomasson zelf ligt hier begraven, maar hij wilde uitdrukkelijk geen grafsteen, laat staan een monument. Wat hij wel verdiend zou hebben.
Met het oog op hygiëne mochten vanaf 1 januari 1829 geen doden meer begraven worden in de kerken of op de kerkhoven rond de kerk. En dat was in Lochem wel gebruikelijk. Vanaf dat moment moesten de doden buiten de bebouwde kom begraven worden. Deze begraafplaats is dus begin maart 1829 in gebruik genomen en diende zowel voor de inwoners van Lochem als Laren. Tenminste als je als Larenaar tot de kerkelijke gemeente van Lochem behoorde. De begraafplaatsen moesten van een stevig hekwerk voorzien worden. Omdat het in de winter van 1828-29 zeer streng vroor konden de palen niet op tijd de grond in en ging deze begraafplaats “pas” in maart 1829 open. In de loop van 1829 kwamen er nog een doodgraverswoning en een lijkenkamer gereed.
Hier vindt men graven van ongeveer alle bekende Lochemse families uit de 19e eeuw, zoals Sölner, Naeff, Cartier van Dissel, ten Bokkel Huinink. En ook die van de families van omliggende kastelen, zoals van Heeckeren en van Löben Sels. Op de katholieke afdeling zijn er graven van de zusters Franciscanessen van huize Gudula en van Sint Joseph. En dan is er nog de gemeentelijke afdeling voor het 'gewone volk'. Met in elk graf twee personen; met slechts een enkele bescheiden steen ter herinnering, maar grotendeels anoniem; alleen in de administratie is na te zoeken waar iemand begraven ligt.