Overslaan en naar de inhoud gaan

Rijk verleden in de Bierstraat/Smeestraat

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Broodtekst

Zelfs doorgewinterde Lochemers weten vaak niet wat nu precies de Bierstraat en wat de Smeestraat is. Vanaf de Grote kerk gerekend begint de Bierstraat als een vork op beide zijden van de Kleine Markt: links de oneven nummers, beginnend vanaf het Ei (de vroegere ABN/AMRO); rechts de even nummers, beginnend bij de Spaarbanksteeg (restaurant 't Raedthuys).

De Bierstraat wordt vervolgens een normale straat, maakt een bocht naar links en eindigt ter hoogte van (opnieuw) het Ei. Voorbij het Ei begint de Smeestraat links met het pand van de HEMA. Aan de even (rechter)kant is het laatste huis van de Bierstraat nr 36, waar lange tijd de zaak van Miölner zat en tegenwoordig de Tuinkamer. Het volgende pand is Smeestraat nr 2. Om het ingewikkeld te maken: ooit werd het laatste stukje Bierstraat, waarschijnlijk vanaf de Achterstraat, al Smeestraat genoemd. Wat nu Smeestraat 2 is was toen Smeestraat 10.
In 2011 en 2013 schreef André Reincke voor Land van Lochem artikelen over twee panden op de huidige overgang van Bierstraat en Smeestraat. Hieronder volgt een samenvatting en bewerking van deze artikelen.

Smeestraat 1
Op de plaats waar nu de HEMA is hebben heel lang hoge stadse families gewoond. Het vroegst bekend daarvan is dat op 2 juni 1691 Gerhardt Olmius een pand kocht van Johan Herman van Nagell heer van Ampsen. In de koopakte was sprake van 'met de ene sijde langs Roeloff Ebbekincks brouwhuis en met de andere sijde van de hof tegen de hof van Henrick Scheper en Berent Hasselo'.
Gerhardt Olmius was de zoon van dominee Johannes Ludovicus Olmius. Gerhardt was sinds 1687 stadhouder van het Scholtampt Lochem, zoiets als de voormalige gemeente Lochem, bestaande uit Lochem, Laren en Barchem. De stadhouder was na de Scholtis (die van adel moest zijn) de hoogste ambtenaar van dit scholtambt. Samen met zijn keurnoten had hij o.a. tot taak de rechtspraak (ook de vrijwillige) van het ambt in goede banen te leiden. Let wel, de stad viel hier niet onder; die had sinds de verlening van het stadsrecht haar eigen rechtspraak.
Het pand is in 1744 door de weduwe van Gerhardt Olmius overgedragen aan haar oudste zoon Nicolaas Harmen Olmius. Deze was burgemeester van de stad Lochem. Zijn familiewapen is te zien naast de ingang van het oude Stadhuis. Vervolgens droeg diezelfde Nicolaas Harmen het pand op 3 oktober 1775 over aan Mr. George Carel Falck, oud ordinaris Raad van Justitie des Casteels van Batavia, en zijn huisvrouw vrouwe Wilhelmina Margaretha d’Everdingen van der Nijpoort. De omschrijving van het verkochte luidde toen: ‘huis, schuure en hoff alhier binnen Lochem in de Smeedestraat tussen de behuizingen van Teunis Hasseloo en Berent Oldenampsen en waarvan den hoff tot aan en voor een gedeelte ook langs den wal is strekkende’. Op die 'hoff' oftewel tuin komen we nog terug.

In 1804 werd het pand gekocht door Jacob Adriaan Christiaan van Nagell van Ampsen. Deze Van Nagell was in 1784 geboren in Den Haag. In 1814 werd hij kamerheer van kroonprins Willem II en lid van de Tweede Kamer. Met de prins ging hij in 1815 naar Rusland om diens bruid Anna Paulowna, de zuster van tsaar Alexander I, op te halen. Hij was tijdens het Franse bewind als 'Chrétien Jacques Adrien' kort 'Maire' van Laren. Zijn kamerlidmaatschap heeft geduurd tot 1848 en hij zal dus regelmatig met de koets via de straten van Lochem, eerbiedig nagestaard door het gewone volk, naar Den Haag zijn getrokken. Hij vergrootte zijn bezit door aankoop van enkele achter het huis gelegen percelen, inclusief schuren. Ook zoon Justinus Egbert Hendrik van Nagell woonde enige tijd in het pand aan de Smeestraat, totdat hij na het overlijden van zijn moeder in 1863 op Ampsen ging wonen.

Huis en uitgebreide stukken grond zijn in 1864 gekocht door Jan Laurens Sölner, wiens familie al geruime tijd woonde in een huis aan de Oosterwal, ongeveer waar later het 'gesticht Gudula' zou verschijnen. Met deze aankoop kwam Sölner in bezit van ongeveer de gehele zuidoosthoek van de binnenstad. Alleen het uiterste puntje werd apart verkocht aan sociëteit de Eendracht, die er een feestzaal (en nog later een schouwburg) zou realiseren. Het huis zelf was kennelijk in slechte staat, want Sölner liett het herbouwen, maar iets verder naar achteren aan het Ei. Jan Laurens Sölner was een zoon van Joost Bernard Sölner, die in de eerste helft van de 19e eeuw zowel (en deels tegelijk) burgemeester van Laren en raadslid, secretaris en wethouder van Lochem was.

Na het overlijden van Jan Laurens in 1884 werden de uitgebreide bezittingen verdeeld over erfgenamen. Dochter Johanna Theodora Elizabeth erfde het huis; tuin en koetshuis kwamen terecht bij zoon Joost Berard Sölner, advocaat te Zutphen. Het was deze 'tuin van Sölner' die door de gemeente Lochem werd aangekocht voor aanleg van twee verbindingen van de Smeestraat naar de Oosterwal: de ene kreeg de toepasselijke naam Tuinstraat en de andere, een verlenging van wat eerst Lauwkeshoek heettte, werd genoemd naar dokter de Rive, die in de Franse tijd nogal wat jonge mannen had weten af te keuren voor dienst in het Franse leger.

In 1905 kocht Berend Hagens het huis en het voorste stuk tuin aan de Smeestraat van mej Sölner. Op dat laatste stuk bouwde hij het huidige pand en begon er een manufacturenhandel. Toen de nieuwbouw klaar was trouwde hij op 24 augustus 1906 (hij was al 37 jaar) met Maria Catharina Johanna Baart. Op 13 januari 1908 plaatste hij een advertentie in ‘Het nieuws van de dag’ waarin hij een eerste coupeuse en een verkoopster vroeg. Zo leverde Barend niet alleen stoffen in zijn manufacturenwinkel maar ontwierp zijn vrouw nieuwe kleding die zijn coupeuse vervolgens op bestelling in elkaar naaide. Hij dreef deze zaak tot 1935.

Ook de familie Roozendaal had er vervolgens een magazijn in mode en manufacturen. Maar niet lang. Alle gezinsleden staan vermeld op de plaquette aan de synagoge op de Westerwal, want Abraham Roozendaal, zijn vrouw Roosje van Gelder, hun baby Emanuel, Abrahams zus Suzanna, zijn vader Emanuel en zijn moeder Betje van Praag werden allen tijdens WOII door de nazi's vermoord. Abraham zelf op 28 mei 1943 in Auschwitz.

Pas in 1951 kreeg het pand weer een nieuwe bewoner in de persoon van E.A. Lamé die er een hotel en lunchroom 'de Hooiplukker' begon. Die naam werd gehandhaafd, nadat het een kerkelijk centrum werd. Sinds 1995 is de HEMA in het pand gevestigd.

Bierstraat 34
Ook Bierstraat 34, waar nu Bakker Bart is gevestigd, was een pand van voorname stadsbewoners.
In de beschrijving van dit Gemeentelijke monument is het volgende te lezen: ‘Bierstraat 34 behoorde van oudsher tot de aanzienlijkste huizen van de stad. Dit valt behalve aan de omvang en de rijkdom van het object zelf af te leiden uit een foto van circa 1865 waarop het huis nog staat afgebeeld met een hoge 17e eeuwse trapgevel, een zeer zeldzaam verschijnsel in Lochem. Bovendien telde het pand als één van de weinige huizen in de Lochemse binnenstad twee volledige van baksteen opgetrokken bouwlagen en een zolderverdieping. Tegenwoordig is de vroegere betekenis van het huis nog afleesbaar aan de rijk geornamenteerde muurankers in de voorgevel, van een type dat in Lochem alleen in de gevels van het stad- en raadhuis kan worden aangetroffen. Deze ankers dateren uit de eerste helft van de 17e eeuw’.

Dit huis is na de grote stadsbrand van 1615 als een van de eerste stenen huizen gebouwd voor Johan Lansinck, die daarvoor een lening van 200 daalders had moeten afsluiten. Hij was de zoon van een Zutphense burgemeester en trouwde in 1608 in Lochem met Anna Potgieters. Johan was hier toen aangesteld als secretaris van de stad, terwijl hij in 1612 reeds als burgemeester werd vermeld. Johan Lansinck werd nog belangrijker toen hij in de jaren dertig van de zeventiende eeuw ook nog tot stadhouder van het Scholtampt Lochem werd benoemd. Op de noordelijke gevel (de zijde van de grote markt) van het destijds gebouwde oude stadhuis staat zijn naam boven de toegangsdeur als eerste van de zittende magistraat genoemd.

Na Lansincks dood bleef dochter Gerhardina in het pand wonen, maar zij had onvoldoende inkomsten. Na haar dood verviel het dan ook aan de grootste schuldeiser Johan Westenberg uit een voor Lochem een belangrijk regentengeslacht. Op 12 mei 1674 werd Johan benoemd tot burgemeester van Lochem; ook was hij stadhouder van de Heerlijkheid Verwolde. Johan Westenberg overleed 1732 en het pand Bierstraat 34 zou in de loop van 1733 bewoond gaan worden door de in 1694 geboren jongste zoon Gerhardus, secretaris van de stad Lochem en getrouwd met Maria Valentijn. Een oudere zoon Statius Reinier was overigens al in de voetsporen van zijn vader getreden als burgemeester van Lochem. Die Statius Reinier trouwde met dochter Elsabe Anna Catharina van overbuurman Gerhardt Olmius, maar speelt verder geen rol in verband met het pand Bierstraat 34.

Omstreeks 1765 werd het pand door de erven Westenberg verkocht aan de 'Hoog Welgeboren vrouwlijn Hendrietta Johanna Catrina van Heerdt'. Maar de freule diende bij de magistraat een request in 'Houdende dat genootzaakt is de muur van het huis bij dezelve aangekogt, laatst bewoond bij wijlen den Secretaris Westenberg, te doen ondervangen om de totale instortinge van dien te prevenieren. Das om zulx in ordre te voltrekken nodig was de waterleidinge langs den muir lopende te doen stoppen en gedurende de reparatie het water langs een andere weg te doen lopen.' Achterstallig onderhoud dus!

Al in 1768 verkocht de freule het huis aan de familie Haaijtink. Zoon Johan Bernard Haaijtink was toen nog maar vijf jaar, werd advocaat en trouwde voor de tweede maal met een dochter van burgemeester Wilhelm Francois de Wolff. Het bleef dus in de regentensfeer. Maar het pand had hij inmiddels in 1801 al verkocht.

Via een paar andere bewoners kwam het pand omstreeks 1820 in handen van de leerlooiers-familie Reerink.Vader Lambert kocht het en zoon Gerrit en zijn vrouw Susanna Dorothea Paschen gingen er wonen. Van hun elf kinderen bleven de twee jongsten, Willem en Bernarda, ongehuwd en zouden na overlijden van de ouders in 1844 en 1848 het ouderlijk huis blijven bewonen. Willem, eveneens aangeduid als lederfabrikant, is niet ouder geworden dan 66 jaar, hij overleed op 3 februari 1903. Zijn zuster Bernarda, die stierf in 1926, bereikte de respectabele leeftijd van 86 jaar. Tot haar einde woonde ze, met de nodige hulpen, op Bierstraat 34. Aldus is het huis ruim 100 jaar familiebezit van de Reerinks geweest.

Nog tijdens het leven van Willem Reerink moet er aan de voorzijde een verbouwing hebben plaats gevonden. Althans uit een verklaring van de Nederlandsche Uitgeversbond van 15 maart 1893 blijkt dat de heer C.W.J. Schepers zich per 1 april van dat jaar in Lochem als boekhandelaar zal gaan vestigen. De heer Schepers belooft, naar luid van ingewonnen informatiën, een ernstig, degelijk en flink confrater te worden, terwijl ook zijn finantiële toestand van dien aard is, dat de leden hem met vertrouwen crediet mogen verleenen. De heer Schepers zal het voorste gedeelte van de benedenverdieping hebben gehuurd van broer en zus Reerink. Het lijkt waarschijnlijk dat, om een moderner aanzicht te verwezenlijken, toen de trapgevel van het huis het veld heeft moeten ruimen. Boekhandel Schepers timmerde behoorlijk aan de weg, zoals uit een oude advertentie blijkt. Op veel oude ansichtkaarten zien we ‘uitgave C.W.J. Schepers’ staan, de oudste die we tegenkwamen is uit het jaar 1902.

Het lijkt erop dat de heer Schepers op 65 jarige leeftijd is gestopt met zijn winkel, enerzijds omdat Bernarda Reerink (zijn huisbaas) in 1926 is overleden, maar anderzijds omdat het jaar daarop het pand is gekocht door de weduwe Maria Fokkelina Irish Stephenson geboren Reese. Haar man Wilhelm Irish Stephenson was in 1897 overleden als Luitenant-Kolonel der Artillerie in Den Haag en mevrouw Reese kwam in 1901 met haar in 1883 geboren dochter Ida Wilhelmina naar Lochem. Zij kochten het Keppelke op Berkeloord om daar te gaan wonen en de dochter zette vanaf 1927 de boekhandel in Bierstraat 34 voort. Er is nog een tekening bewaard gebleven van een verbouwing van het pand door G.J. Postel uit 1926. Moeder overleed in 1931 op het Keppelke op 84 jarige leeftijd en is op de Oude Begraafplaats van Lochem begraven. Ida Wilhelmina is vijf jaar later uit Lochem naar elders vertrokken.

Daarna heeft Henri Wilhelm Johan Bosch nog enige jaren de boekhandel gedreven, terwijl die werd voortgezet door onder andere ‘Íla’ en ‘Bruna’ totdat Bakker Bart het pand de nu bestaande bestemming heeft gegeven. Grappig is wel dat de vooraanblik beneden nog steeds dezelfde zwarte kleur laat zien als die van eind negentiende eeuw op de foto van de winkel van Schepers.