Afd. Nieuwe vakken, graf 44
Omstreeks 1750 was ene Jan Reerink schoenmaker in Lochem. Enkele generaties later vormden zijn afstammelingen als het ware drie takken: de leerlooiers Reerink, de bakkers Reerink en de aannemers Reerink. Op de Oude Begraafplaats hebben 66 Reerinks hun laatste rustplaats gevonden.
Twee liggende grafstenen dekken de graven van acht personen van de familie Reerink. Volgens de teksten op de stenen zouden er vijf personen moeten liggen, maar het zijn er dus meer.Een opvallend punt bij de vergelijking van de data op de beide stenen en de data vermeld in de bevolkingsregisters is, dat vier van de vijf geboortedatums en één overlijdensdatum niet juist zijn. A(lbert) J(an) Reerink 1820-1889, moet zijn 1814-1889; L(amberdina) Nossent 1820-1907, moet zijn 1844-1909; Wil(helmina) Arendsen Raedt 1859-1914, moet zijn 1858-1914; Herman Reerink 1850-1905, moet zijn 1849-1905. Alleen bij de laatste, E(ngelina) S(ophia) Hartgerink 1852-1925), echtgenote van Herman Reerink, is alles correct. Het is natuurlijk geen halszaak, maar wel slordig.
Albert Jan en Lamberdina Reerink-Nossent waren de schoonouders van Wilhelmina Arendsen Raedt (getrouwd met hun zoon Johan Gerhard Reerink). De laatste ligt hier niet, maar op afdeling A, graf 153, samen met zijn zoon Albert Jan (1891-1972), diens vrouw Aleida Berendina Hendrika Reerink-Alderink en hun zoon Barthold Reerink.
Op de tweede steen staan de namen Herman Reerink (1849-1889) en zijn partner Engelina Sophia Hartgerink (1852-1925). Daarnaast liggen hier ook, maar niet op de steen vermeld, twee kinderen van hun zoon Lambertus Gerhardus Reerink en diens vrouw Johanna Hendrika Garretsen: zoon Herman Reerink (1894-1895) en dochter Johanna Lamberdina Reerink (1898-1899).
Albert Jan Reerink was timmerman, aannemer, verhuizer en ook verzekeringsagent, zoals de advertentie hierboven laat zien. Ook is daar te lezen dat zoon Herman de zaak later overnam. De familie woonde bij elkaar in de buurt aan het Hoogestraatje en ’t Ei. Aan het Hoogestraatje waren ook de loodsen van het bedrijf. De achterzijde ervan is op doek vereeuwigd door de schilder Will Kalshoven.
Deze aannemerstak van de familie Reerink speelde in Lochem in de jaren 1840-1920 een belangrijke rol in de bouwkundige ontwikkeling van de stad. Grootvader Hendrik Jan Reerink (1787-1808) had al rond 1800 een timmerbedrijf in Lochem. Zijn zoons Albert Jan en Lambertus namen dat later van hem over. Het was een tijd, dat er een grote bouwbehoefte begon te ontstaan in het tot dan ingeslapen stadje aan de Berkel. De gebroeders Reerink profiteerden daar behoorlijk van. Van timmerlieden werden ze steeds meer aannemers. Het waren ondernemende lieden.
Lochems stedelijke ontwikkeling vanaf 1880 en de aannemers Reerink
Vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw kwam rond de kruising van Nieuwstad, Zutphenseweg en Barchemseweg met de bouw van Huize Java (1841) en enkele grote villa’s (vanaf 1854) de ‘Indische Buurt’ tot ontwikkeling. In het kielzog daarvan verrezen kort daarna nog enkele voorname huizen aan de Nieuwstad. Eind jaren zeventig van de negentiende eeuw waren op verschillende plaatsen rond Lochem bouwactiviteiten: langs de noordrand van de kern ontwikkelde zich een industriegebied en er ontstond een steeds dichtere lintbebouwing langs de oude uitvalswegen. Noordoostelijk van de binnenstad werden aan de Berkel, aan de nieuwe Stationsweg, verscheidene imposante villa’s en geschakelde herenhuizen gebouwd. De villabuurt kreeg een parkachtige uitstraling door de grote tuinen met slingerpaden en vijverpartijen. Van de oude opzet zijn enkele vrijstaande villa’s en de rij van zes geschakelde herenhuizen (Bellavista) behouden gebleven. Inmiddels kwam Lochem in beeld als aangename vestigingsplaats voor welgestelden van elders, aangelokt door de mooie omgeving, de goede bereikbaarheid per spoor (sinds 1865) en de aanwezigheid van allerlei moderne voorzieningen, zoals een gasfabriek (1862), een post- en telegraafkantoor (1878), verschillende sociëteiten en bovenal door het heersende liberale klimaat. Het vreemdelingenverkeer zorgde voor nieuw elan en landelijke bekendheid. Oude horecagelegenheden bloeiden op en vele nieuwe werden er opgericht.
Rond 1880 werden plannen gemaakt voor de aanleg van een stoomtramverbinding van Deventer via Lochem naar Borculo. In dezelfde periode zag de zogenaamde "Vennootschap" (vanaf 1886 De Lochemsche Bouwvereeniging) het levenslicht, opgericht door de leerfabrikanten Gebroeders Naeff, de effectenhandelaar en rentenier W.O. Kerkhoven en de aannemersfirma Gebr. L. en A.J. Reerink en Zoon. Zij kochten vanaf circa 1880 kavels grond op langs het te verwachten tracé van de stoomtramweg tussen de huidige Graaf Ottoweg en de Zwiepseweg, bestemd voor de bouw van villa's waarvan de eerste in 1880 verrezen. In het plan werd ook een groot hotel opgenomen, Stad Lochem, bestemd voor het groeiende vreemdelingenverkeer. Rond 1910 waren de meeste percelen langs de Nieuweweg bebouwd en werd het plan opgevat om de voorname wijk te vergroten met het villapark Berkeloord, dat naar plannen van tuinarchitect Voorhoeve ten oosten van de Nieuweweg werd aangelegd. In het kielzog van de villawijken ontwikkelden zich ook kleine woonbuurtjes voor de lagere standen, zoals de Emmastraat en omgeving, en de Zuiderenk. De Kastanjelaan diende vanaf midden jaren tachtig als een belangrijke verbinding van het centrum naar het villagebied. Via een nieuwe brug over de stadsgracht werd de laan aangesloten op de Tuinstraat, eveneens een nieuwe ontwikkeling in het centrum. Aan de zuidwestzijde werd de binnenstad beter ontsloten door de bouw van een brug en de aanleg van een nieuwe uitvalsweg (Burgemeester Leenstraat) ter hoogte van de Blauwe Torenstraat. Vanaf circa 1900 zijn aan weerszijden van de Barchemseweg nieuwe straten aangelegd, bestemd voor de bouw van merendeels vrijstaande middenstandswoningen. De Lochemsche Bouwvereeniging bouwde in het begin van de twintigste eeuw enkele kleine woningbouwcomplexen voor de groeiende arbeidersbevolking, zoals die op de Zuiderenk, aan de Gerrit Naefflaan en de Albert Hahnweg. Direct ten westen van het centrum werd in 1921 het Tuindorp aangelegd, een ontwerp in de trant van de Amsterdamse School naar ontwerp van architect G.J. Postel. In 1932 werd in het kader van het Rijkswegenplan een deel van de stadsgracht gedempt en vervangen door een autoweg. Een belangrijke infrastructurele verandering was de komst van het Twentekanaal in de jaren dertig. Langs het kanaal, en bij de haven werd een industriegebied aangelegd dat na de Tweede Wereldoorlog tot bloei kwam.