Een van de vroegste huizen van villapark Berkeloord is landhuis ’t Keppelke aan de Marinus Naefflaan, een opvallend ontwerp van architect J.J. Hellendoorn uit 1910. Het zou destijds zelfs zijn getoond op een grote tentoonstelling in Brussel, zo gaat het verhaal.
Het volgende is een gedeelte van een artikel uit Land van Lochem 2014.
(.....)
’t Keppelke
Landhuisje 't Keppelke 1) werd in 1910 door Hellendoorn ontworpen en in mei 1911 opgeleverd. Het ontwerp zou volgens overlevering zijn ingezonden voor de architectuurexpositie van Nederlandse architecten tijdens de grote Wereldtentoonstelling, die in 1910 in Brussel werd gehouden. Hellendoorn was daar in ieder geval vertegenwoordigd met het ontwerp voor d e Lochemse Schouwburg. Dit weten we uit een bericht uit het Nieuws van den Dag van 28 november 1910. Hierin wordt vermeld dat de tentoonstelling ter gelegenheid van het 11e lustrum van het Genootschap Architectura et Amicitia in Amsterdam eind november werd aangevuld met een aantal foto’s van ontwerpen die in Brussel te zien waren geweest, waaronder dat van de schouwburg in Lochem. Maar was ’t Keppelke ook in Brussel te bewonderen?
De architect zal ongetwijfeld zelf een kijkje hebben genomen op de Brusselse wereldtentoonstelling, waar het Nederlandse paviljoen, samen met indrukwekkende expositiegebouwen van andere landen, een goede indruk gaf van de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van techniek, kunst en architectuur. En misschien werd hij wel vergezeld door Marinus Naeff. Diens kleindochter, mevrouw C. Meursinge Reijnders-Naeff herinnert zich dat haar grootvader begin vorige eeuw de wereldtentoonstelling in Brussel heeft bezocht en daar kennis nam van villa’s die er te zien waren en volgens haar ook te koop. “Hij zette er enige neer in Berkeloord, het villapark dat hij liet aanleggen”, aldus de kleindochter 2). Het is natuurlijk interessant om te weten of dat klopt en welke rol architect Hellendoorn daar bij heeft gespeeld.
Bij een onderzoekje naar de in Brussel geëxposeerde gebouwen, afgebeeld in verschillende tentoonstellingsgidsen uit 1910, is het meteen raak: een op het tentoonstellingsterrein op ware grootte gebouwd “paviljoen” lijkt als twee druppels water op een in Berkeloord gerealiseerd huis: paviljoen “Dangotte” stond onmiskenbaar model voor het door Hellendoorn gebouwde ’t Keppelke. Dangotte kwam echter niet uit Hellendoorns tekenpen, maar was een inzending van de bekende Belgische architecten Oscar en Albert van de Voorde. Het ontwerp maakte deel uit van een hele reeks gebouwen, meubels, textilia, gebruiks- en siervoorwerpen in de zogenaamde Weense stijl, waarover hieronder meer. Villa Dangotte werd later in 1910 (of in 1913) overgebracht naar Deurle en diende als buitenverblijf van architect Oscar van de Voorde zelf. Het pand staat er nog steeds, aan de Philippe de Dentergemlaan en vertoont een verbluffende gelijkenis met ’t Keppelke.
Mogelijk was het ontwerp van Dangotte inderdaad te koop en kreeg Hellendoorn de opdracht van Naeff om het te vertalen naar een nieuwe villa in Lochem, in de lezing van de kleindochter. Waarschijnlijker is dat Naeff hooguit als raadsheer heeft opgetreden, hij was immers niet verantwoordelijk voor de bouw van ’t Keppelke, dat was een initiatief van Hellendoorn zelf 3). En helemaal niet ondenkbaar is dat Hellendoorn schetsen van Dangotte heeft gemaakt en die bijna letterlijk heeft vertaald in een “eigen” ontwerp voor Berkeloord. In het originele ontwerp van ’t Keppelke ontbreekt ook de in de kap opgenomen gebogen luifel boven de ingang niet. Dit detail is echter bij de bouw niet uitgevoerd.
Een villa in Weense stijl in Lochem?
Jacobus Hellendoorn liet in 1910 een nieuwe wind waaien in Lochem, daar was hij zelf althans behoorlijk van overtuigd. Naar aanleiding van het ontwerp van het huis voor de familie Naeff schreef hij in 1912: “Over ’t algemeen zijn de huizen in Lochem evenwel niet veel bijzonders. ’t Is speculatiebouw van de slechtste soort. Jan Publiek vindt ze echter prachtig en verre te verkiezen boven het moderne gedoe. Spoedig is men tot oordeelen gereed, en reeds tijdens den bouw – ‘k geloof, dat de balken nog niet eens gelegd waren, - waren mijn plannen al veroordeeld. Men kon zich niet begrijpen, dat zoo iets gebouwd werd, en dat nog wel voor reclame! 4)”.
Het ontwerp van villa Naeff was volgens hem een sprekend voorbeeld van een werk, “zich verre houdend van alle onware versiering, steeds toepassend het zuivere stijlbegrip: eenvoudig”. Dat moet hem ook hebben aangesproken in het paviljoen Dangotte, een huis zonder onnodige tierelantijnen en opsmuk, een eenvoudig helder ontwerp met vlakke gepleisterde gevels en een grote met leien gedekte kap. Het paviljoen Dangotte wordt in België beschouwd als een goed voorbeeld van het werk van de “tweede generatie art nouveau architecten”, die begin twintigste eeuw het toneel betrad, onder wie veel kunstenaars uit opkomende collectieven in Wenen en Glasgow 5). In België was de flamboyante Art Nouveau met zijn uitbundig slingerende lijnen en explosie van florale motieven, bekend van het werk van architecten als Victor Horta en Henry van de Velde, na 1900 behoorlijk over zijn hoogtepunt heen. Een volgende generatie architecten en sierkunstenaars zocht naar een nieuwe soberheid. Groepen kunstenaars in Schotland (Glasgow), Duitsland (Darmstadt) en vooral Oostenrijk (Wenen) waren al aan het einde van de negentiende eeuw druk in de weer met ontwerpen, waarin eenvoud de toon zette, met simpele geometrisch gestileerde decoratiemotieven, rechte lijnen, een eenvoudig kleurgebruik en ruimte voor het niet versierde oppervlak. In kunsttijdschriften en op verschillende internationale tentoonstellingen werden de nieuwste ideeën uitgewisseld, zo ook op de bekende ‘Secessiontentoonstelling” in 1900 in Wenen. De Weense kunstenaarsgroep ontleende aan deze tentoonstelling uiteindelijk haar naam, de Wiener Secession. Er was ook een Schotse stand te zien, met werk van onder andere de bekende architect en meubelontwerper Charles Rennie Mackintosh. In 1902 was er een grote tentoonstelling voor decoratieve kunst in Turijn, een historisch trefpunt van de vernieuwende kunstenaars, onder wie ook Belgische architecten als Van de Voorde, die het paviljoen Dangotte zouden ontwerpen. De Belgen lieten zich niet onbetuigd. Eén van hen, Paul Hankar, heeft op zijn beurt weer veel invloed gehad op de ontwikkeling van de vormentaal van de Weense kunstenaars. De nieuwe “gestileerde soberheid” viel in de architectuurontwerpen op door de toepassing van rechte lijnen, licht gekleurde en vlak afgewerkte gevels, een subtiel gebruik van gestileerde geometrische ornamenten en decoraties. De Weense stijl heeft jaren lang de toon gezet en was ook tijdens de wereldtentoonstelling in Brussel niet weg te denken. Ook de Nederlandse inzendingen, waaronder de Lochemse schouwburg van Hellendoorn, toonden de moderne soberheid, nauw verwant aan wat “hot” was in Wenen en de andere culturele broedplaatsen. Van de Voorde was hier dus vertegenwoordigd met een heel paviljoen in de “Weense stijl”. Jacobus Hellendoorn was meer dan geïnteresseerd.
Zijn interpretatie (of bijna kopie!) van paviljoen Dangotte verrees in Lochem als ’t Keppelke, met dezelfde vierkante plattegrond, de lage gepleisterde gevels en het grote met leien gedekte dak, waarin een “Weense” oogvormige dakkapel. Tussen de grote schoorstenen op de zijdakvlakken ontwierp Hellendoorn dakhuizen om de zolderverdieping beter bewoonbaar te maken. De voorgevel heeft ook in Lochem een stoere rondbooglijst en wordt geflankeerd door erkers met roedenramen. De gestileerde geschilderde decoraties naar Weens model, waarmee de gevels van Dangotte waren versierd, bleven bij ’t Keppelke achterwege. ’t Keppelke is niet zo maar een “kopie”. De architect heeft ook met zijn andere ontwerpen in Lochem aangetoond, dat hij de internationale ontwikkelingen in de “moderne” architectuur op de voet volgde. Dezelfde aandacht voor stilering van de decoratie op geometrische basis en de aandacht voor het witte, onversierde vlak zagen we ook al in het ontwerp voor de Lochemse schouwburg en de villa’s Naeff en Hertenkamp op Berkeloord. Het zijn stuk voor stuk gebouwen met een “vleugje Wenen”, en dat in een villapark in de Gelderse Achterhoek. De Lochemers konden het in het begin niet zo waarderen, maar daarin is gelukkig verandering gekomen. ’t Keppelke en villa Naeff staan inmiddels op de monumentenlijst.
Meer over ’t Keppelke en andere ontwerpen van Hellendoorn is te lezen in de in september 2012 verschenen Monumentengids Lochem, uitgave van het Gelders Genootschap, uitgeverij Matrijs en de gemeente Lochem. ISBN 978-90-5345-457-2. In de nog steeds bij de boekhandel verkrijgbare gids leest u alles over de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten in de gemeente Lochem.
Bronnen:
- Bouwarchief gemeente Lochem.
- Archief en bibliotheek van Het Nieuwe Instituut in Rotterdam.
- Zie de bronvermelding in de noten.
- Fotoportret van J.J. Hellendoorn, afkomstig uit zijn biografie, bron: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden, www.iisg.nl/ondernemers/pdf/pers-0633- 01.pdf. De biografie klopt niet wat betreft de plaatsen waar Hellendoorn heeft gewoond. In 1910 vestigde hij zich officieel in Lochem en in 1912 is hij naar Amsterdam verhuisd.
Noten
- C.J.B.P. Frank, “Monumenten in de gemeente Lochem (3). Landhuis ‘t Keppelke”, in: Scholtampt van Lochem. Tijdschrift van de Historische Vereniging Lochem-Laren, uitgave nr. 41, augustus 1997, p.44-45.
- Brief van mevrouw C. Meursinge Reynders-Naeff uit Warnsveld, d.d. 8 september 1993 aan het secretariaat van de toenmalige Historische Vereniging Lochem-Laren.
- Bekend is dat verschillende huizen van Hellendoorn als “reclame” dienden om het nieuwe villapark Berkeloord en de te kopen of huren percelen en villa’s te promoten. Dit blijkt uit onder meer uit de teksten bij Hellendoorns ontwerpen, die werden afgedrukt in het tijdschrift Vademecum der Bouwvakken.
- Hellendoorn, J.J., “Landhuis te Lochem”, in Klei, 1910, p. 279-282.
- Poulain, N., “Wiener Mélange. Over de invloed van de Wiener Secession op de Belgische architectuur en toegepaste kunst in de eerste decennia van de twintigste eeuw”, in: Vlaanderen, Jaargang 36, p. 214-225.