door Johan van Zuilekom
(verschenen in Land van Lochem 2005 nr. 1)
Vanaf najaar 1944 van de 2e wereldoorlog moesten de mannen van 16 t/m 60 jaar voor de organisatie Todt van de Duitsers werken, alleen diegene die voor de samenleving werkte of op zijn werk onmisbaar was, kreeg vrijstelling. Iedereen probeerde natuurlijk om hier onderuit te komen (wat logisch was). Als 16 jarige kon ik er niet onderheen komen, dus moest ik ook voor de Duitsers werken.
Zo hebben wij in de omgeving van Lochem langs de wegen buiten de bebouwde kom éénmansgaten en de zogenaamde autoboxen gegraven. (Ter bescherming tegen luchtaanvallen door de jachtvliegtuigen.) Daarna gingen we op de fiets naar de omgeving van Leesten waar we met mensen uit andere plaatsen tankvallen moesten graven dwars door het landschap (die moesten de tankvoertuigen van de geallieerden tegenhouden). De werkzaamheden werden onder toezicht van een Duitser van de Todt verricht. Er waren verschillende groepen van +/- 20 mannen onder leiding van een Todt Duitser. De groep waar ik bij was moest in februari-maart 1945 aan het eind van de Dr. Ten Brokkel Huininkweg in de landerijen een loopgraaf met daarin een mitrailleursnest graven. Ditzelfde hebben we ook gegraven aan de Zwiepseweg in het stuk land tegenover waar het gedenkteken staat ter nagedachtenis aan onze bevrijders. Dick Brew, één van onze bevrijders, heeft aan deze loopgraaf zijn leven te danken, hij is er tijdens de gevechten die daar zijn geweest in gedoken. En nu de laatste en spannendste werkdag voor de Duitsers. Zaterdagmorgen 31 maart 1945 om 7.00 uur liep ik met andere mannen uit onze straat naar de markt (het verzamelpunt). Onderweg naar de markt konden we merken dat er toch iets aan de hand was, want er waren toen al Engelse jachtvliegtuigen in de lucht en een buurman hadden ze ‘s nachts opgehaald. Hij had aan de spoorlijn gewerkt, want de spoorlijn hadden ze vrijdags gebombardeerd, die moest weer recht gelegd worden (dit was voorbij de Armhoede, richting Markelo, gebeurd). Er stond bij het station een Rode Kruistrein, deze moest nog richting Duitsland. Eenmaal op de markt aangekomen kwamen de Duitsers uit het gemeentehuis zenuwachtig en schreeuwen van dekking zoeken, wijzend op de vliegtuigen. Nadat we de persoonsbewijzen hadden ingeleverd (dit gebeurde elke morgen) gingen we lopend niet richting Zwiepseweg, maar naar het station, daar voegde zich nog een Duitse spoorwegbeambte bij ons en toen ging het langs de spoorlijn richting Markelo. Daar aangekomen moesten we de rails recht leggen en gaten vullen zodat de trein weer kon rijden. Verschillende keren voerden de jachtvliegtuigen een schijnaanval uit, maar voordat ze op ons aankwamen gingen we op de loop, een veilig heenkomen zoeken over de kanaaldijk aan de kant van het kanaal. Daar wachtten we totdat de kust weer veilig was en als we dan niet snel genoeg voor de dag kwamen, kwam de spoorwegbeambte ons weer halen, al schietend met zijn revolver. Midden op de middag waren we klaar en mochten toen op onszelf naar huis, maar omdat we het langs de spoorlijn niet zo veilig vonden, gingen wij (Bert Onwijs en ik) via de Stokkumer brug, Goorseweg richting Lochem. Op de Goorseweg keken we onze ogen uit, er waren allemaal Duitse militairen met paard en wagen, handkarretjes, alles wat rijden kon hadden ze bij zich. Inmiddels waren we kort vlak voor de Nettelhorsterweg genaderd, daar stond een pantserwagen op de weg, maar die werd door een jachtvliegtuig in de gaten gehouden, wij vonden het toch verstandiger om via een boerderij naar de Nettelhorsterweg te gaan en dan weer de Goorseweg de weg te vervolgen. (Bij de boerderij hoorden we dat de Engelsen al in Barchem waren geweest, want er was bij die boerderij een Duitse militair geweest die gewond was geraakt door een gevecht met de Engelsen.) Toen we in Lochem aankwamen stond er op de Graaf Ottoweg hoek Prins Bernhardweg twee Duitse militairen die ons gevangen namen en opsloten in de Ford garage waar nu Albert Heyn staat. Die Duitse militairen waren twee Todt mensen die hun gele uniform omgewisseld hadden in militaire uniformen. Wat wij niet wisten was dat men in Lochem om twee uur ‘s middags niet meer naar buiten mocht komen. De Duitsers wisten dat wij nog van het spoor moesten komen, dus een makkelijke prooi om ons te pakken te krijgen. Na een poos, toen ze een ploegje bij elkaar hadden moesten we te voet met hen mee. Hier nog enkele namen van de ploeg die ik nog weet: R. Timmerije, G. Hofmeijer, Han Fokkink, Jan Draafsel, Bertie Onijs en er waren nog enkelen. We gingen richting Larenseweg, maar ter hoogte van het sportterrein ging het al mis, vliegtuigen waren boven de brug en Exelse Tol aan het duiken en schieten. Eenmaal kwamen ze op ons aan en moesten we aan de kant van de weg dekking zoeken. Gelukkig ging alles goed en het werd weer rustig zodat we onze weg weer konden vervolgen. We probeerden natuurlijk om ergens te vluchten en probeerden dit door onder de Berkelbrug te komen, dit werd ons door een Duitser verhinderd. Bij de kanaalbrug aangekomen stonden Duitse militairen op de brug en zelfs boven op de boog te kijken met een verrekijker. We werden aangehouden en mochten niet over de brug, onze Duitse begeleiders gingen met hen aan de praat en we mochten toen toch onze weg vervolgen. Wat gebeuren ging wisten we niet. Bij de kruising Exelse Tol stond voor het café van Holtslag een benzinetankwagen te branden doordat het door de vliegtuigen in de brand was geschoten. Het café brandde aan de voorkant en Holtslag stond op een bordes met een emmer water te blussen. Het heeft niet mogen baten want het café is afgebrand en na de oorlog niet weer opgebouwd. (Het café heeft gestaan waar nu bij de kruising het woonhuis staat.) Het was inmiddels ongeveer vijf uur à half zes geworden, onderweg naar Laren stond nog een auto te branden in een zogenaamde autobox, die we nog zelf hadden gegraven.
Een paar km voor Laren kwam uit de richting Laren ene Roelofsen, die was van de verkeerde kant en ging met de Duitser praten. Waar ze het over hadden konden we niet volgen. Toen dat gesprek afgelopen was kwam hij achteraan bij ons lopen en vertelde ons dat in Laren alle Todt mensen uit de omliggende plaatsen daar bij elkaar kwamen en dat achter Laren vrachtwagens klaar stonden om ons mee te nemen naar Deventer, daar zouden we voor hen graafwerk ter verdediging maken en dat we als we konden vluchten dit maar zouden moeten doen. In Laren aangekomen vluchtten we achter de hervormde kerk, maar dit werd verhinderd door de Duitser. We werden onder de poort van de zuivelfabriek gezet, want het was niet veilig. Vliegtuigen vlogen laag over Laren en ze waren ook weer ergens op aan het schieten. Het wemelde van de Duitse militairen en ze schoten met een geweer op de vliegtuigen, wat natuurlijk geen zin had. Op een gegeven moment kwam er een ontzettend geknal richting Deventerweg, waar de vliegtuigen munitievrachtwagens in brand hadden geschoten. Het werd rustig, de vliegtuigen vlogen weg en de Duitsers gingen richting Deventerweg om te redden wat er te redden viel. Dit was het moment dat we (Bertie Onijs, Han Fokkink, een evacué van wie ik de naam niet meer weet, maar bij Timmerije in de Molenstraat was, en ikzelf) gingen vluchten. We gingen eerst achter de woningen aan de Holterweg langs, daarna zijn we door de weilanden heen naar de Verwoldseweg gegaan. Doorgelopen tot aan de Dijkmansweg, deze weg in (was toen nog zandweg) en vervolgens de Aardappeldijk een eindje voor de klinkerweg (Oude Lochemseweg). Hier hadden ze een rij dennen dwars op de zandweg gezet, eerst een rij aan de ene kant, en een paar meter verder aan de andere kant. Zodoende kon je niet zien wat er gebeurde, maar de Duitsers konden er wel slalommend doorheen komen. Dit was spergebied en mocht niet betreden worden. Wat hier gebeurde wisten we niet en we zijn er toen doorheen gegaan. Bij de klinkerweg aangekomen stond er links een barak waar een schildwacht bij stond, gelukkig heeft hij ons niet gezien. Het was trouwens al schemerig. Doorlopend waren er rechts twee startbanen voor de V1 en links van de klinkerweg tussen de twee rijen bomen, die inmiddels door twee rijen jonge bomen zijn vervangen, stonden de V1’s gecamoufleerd opgesteld.
Doorlopend richting kasteel Ampsen stonden voor de doorkijk weer twee rijen dennen, via het paadje voorlangs het kasteel kwamen we bij het gemeentehuis van Laren op de weg. Hier tegenover in de bocht heeft een boerderij gestaan die met de bevrijding in brand is geschoten en nooit meer opgebouwd is. We gingen nu richting Kanaalbrug, we hadden afgesproken dat we als we niet meer over de brug konden komen, langs het kanaal zouden lopen en ter hoogte van de Haalmanweg over het kanaal zouden zwemmen, maar gelukkig dat hoefde niet. We liepen aan de kant over de brug; aan de andere kant van de brug stond wel een groepje Duitse militairen, maar ze zeiden niets. Direct over de brug gingen we rechts af het Kerkdieksken over (dat er nu niet meer is). Ze hadden in het Kerkdieksken loopgraven gegraven en er stond een mitrailleur in waar we overheen moesten springen. Een van ons vieren, de evacué, ging over de sluizen van de Berkel naar huis (Molenstraat). Met ons drieën liepen we langs het kanaal tot aan de Haalmansweg (toen nog een zandpad) naar de Larenseweg. Han Fokkink ging over de Berkelbrug links af via een pad naar Tuindorp want daar woonde hij. Met ons tweeën, Bertie Onijs en ik, liepen we door naar de Larenseweg maar we hoorden militairen op de weg lopen en hebben toen een poosje aan de kant van de Haalmansweg tegen een beukenheg gestaan (deze grensde aan de tuin van de fam. Breteler, wat nu tankstation Brand Oil is). Toen volgens ons de weg veilig was, gingen we de Larenseweg over naar de Koedijk, maar toen we midden op de weg waren hoorden we ineens “Halt”. Kwamen er drie militairen aan, het geweer met de bajonet op ons gericht. Het kostte ons enige moeite om hen te overtuigen dat we werkzaamheden aan het spoor hadden verricht voor de Rode- Kruistrein die aan het station stond. Uiteindelijk mochten we onze weg vervolgen en gingen de Koedijk op, dwars door de weilanden van het molengrond. Hier ging ieder van ons naar huis. Bertie Onijs naar de Poorters Janlaan en ik richting Albert Hahnweg. We waren toen ongeveer half tien ‘s avonds thuis. De in Laren achtergebleven mannen zijn ook weggekomen, maar bij de boeren in de buurt. Zondags zijn nog enkele mensen thuis gekomen, maar het merendeel een week na de bevrijding.