door Marti Domhoff
(verschenen in Land van Lochem 2005 nr 1)
Het is Zaterdag voor Pasen 1 April 1945. Ik ben bijna zes en we wonen op K 33, ons laatste onderkomen in Lochem gedurende de oorlog. Het huis ligt aan de rand van Lochem, links van de Barchemseweg en kijkt uit op de Enk. We wonen wegens omstandigheden, alleen voor de duur van de oorlog, in Lochem. Ik zit voor het raam en bekijk een onalledaags tafereel. Duitse soldaten zijn druk in de weer, ze graven. Zo klein als ik ben, hoor ik de woorden bevrijding, geallieerden, moffen steeds vaker. Er hangt spanning, opwinding in de lucht, geen angst.
Mijn ouders vragen zich af wat er aan de hand is, waarop mijn moeder poolshoogte gaat nemen. Een rare gewaarwording, in al die oorlogsjaren is ze nooit een gesprek met Duitsers aangegaan. Het blijkt dat de geallieerden in aantocht zijn en dat er loopgraven gemaakt worden voor ons huis en langs de Enk. Lochem moet tegen de invasie beschermd worden. Wij krijgen het advies het pand te verlaten. Het ligt overduidelijk in de gevarenzone. Mijn ouders besluiten naar het hoger gelegen, meer beschutte huize ‘de Enk’ te gaan, waar we aan het eind van de middag arriveren. We nemen mee wat we dragen kunnen; het hoogst noodzakelijke. Ik heb mijn pop Lotje onder de ene arm geklemd, aan de andere draag ik een koffertje.
Op huize de Enk aangekomen blijken meer families op dezelfde gedachte gekomen te zijn, onder andere de burgemeester van Laren. We worden naar de kelder gedirigeerd waar matrassen zijn klaargelegd. In de kelder voel ik me veilig, mijn familie om me heen, mijn pop naast me en er zijn gekleurde paaseieren, aan alles is blijkbaar gedacht. Ieder gezin heeft een eigen hoek. Ik herinner me een baby’tje, of het die nacht geboren is, weet ik niet meer. Uit het bos ontrollen zich plotseling rechts en links van het huis Engelse tanks, de strijd om Lochem is los gebarsten. Bulderende salvo’s uit de kanonnen van de tanks ondersteunen de artillerie.
Ze spetteren en ratelen over de Enk, een Engelse tank wordt geraakt en vliegt in brand, het is net een film. Het verhaal gaat dat de burgemeester, onverschrokken in de deuropening, gefascineerd naar het vuurgevecht staat te kijken en dat hij met grote moeite en dwang van de Engelse commandant, zich laat overreden daar weg te gaan. De commandant houdt, gedurende de strijd, ‘headquarters’ in huize de Enk.
Mijn moeders ongerustheid over onze bezittingen en ons huis aan de overkant wint het van de angst voor het oorlogsgeweld. Ze glipt naar boven en wijst de commandant ons huis aan, waar de Duitsers na ons vertrek onmiddellijk in getrokken zijn om zo de tegenstanders vanaf de bovenverdieping te beschieten. Zij vraagt hem ons huis te sparen. Dat blijkt onmogelijk want hij heeft orders Lochem om 12 uur in handen te hebben…Dus geeft hij tegen middernacht opdracht aan de dichtstbijzijnde tank, ons huis, de laatste barrière, onder vuur te nemen. Een kwartier later zijn we bevrijd. Een oorverdovende stilte daalt neer over de Enk.
De volgende morgen hebben we eieren bij het ontbijt, ik zie de gekleurde eierschalen nog voor me. De zon schijnt en iedereen is blij en opgelucht. Na het ontbijt staan we op de trap van het huis en kijken naar voorbijtrekkende Duitse krijgsgevangenen. Ik zwaai met een vlaggetje, rood, wit en blauw. Hoe ik daar aan kom zal ik nooit weten… Benieuwd naar of er nog iets van ons huis en onze bezittingen over is, neemt mijn vader mijn broer en mij mee naar de overkant. We lopen letterlijk over het slagveld en stappen over de lijken heen! Achteraf onbegrijpelijk, mijn ouders houden alle ‘grote mensenzaken’ altijd bij ons weg, nu lopen we ineens in de rauwe werkelijkheid! Plotseling staan we oog in oog met een Canadees die een rasechte indiaan blijkt te zijn. Gevechtstenue verhult zijn bruine huid, kromme neus en tatoeages. Mijn broer, die dan elf jaar is, is diep onder de indruk. Van ons huis is niets meer over, in de zitkamer staat nog een geblakerde stoel, een stalen veer steekt er uit…Naast het huis staat de prunus in bloei….. Omdat de geallieerden grote moeite hebben de IJssel over te steken, lijkt het er even op dat ze zich terugtrekken. De verwarring is groot, maar een paar dagen later weten we zeker dat we bevrijd zijn. Ons gezin logeert een paar dagen bij mevrouw Albarda, de vrouw van minister Albarda die in Londen verblijft. Zij woont met freule Repelaer van Driel aan de Schoneveldsdijk. Daarna vinden we onderdak bij de familie Draafsel in Barchem, totdat we half mei terug kunnen gaan naar Aerdenhout.
(….)