Abraham Mozes Fortuin en zijn bretelfabriek Abraham Mozes Fortuin (1832, Lochem) was koopman en winkelier en prominent lid van de Joodse gemeenschap in Lochem. Zo was hij parnassijn (bestuurder) en gedurende een halve eeuw voorzitter van de Israëlische gemeente. Ook was hij vele jaren lid van de gemeenteraad en geruime tijd wethouder. Hij was een van de initiatiefnemers tot de bouw van een nieuwe synagoge in 1865. Hij handelde in materialen als leerdoek, tentlinnen en zeegras, onder andere voor de bouw, en hij begon in 1898 aan de Walderstraat 8 een atelier waar hij elastieken bretels, jarretels en sokophouders maakte. De familie woonde ernaast op nummer 6. Abraham werd bijgestaan door zijn zoon Mozes (1863, Lochem) en vanaf 1904 ook door neef Joseph (1874, Emmerich). Die laatste kwam daarmee weer terug naar Lochem, waar zijn vader Salomon (1844, Lochem) geboren was. Het atelier – of de ‘fabriek’, zoals zij het zelf noemden – bood werk aan zeker tien naaisters met moderne trapnaaimachines en ook nog eens aan allerlei thuisnaaisters. Vertegenwoordigers bezochten per fiets de grote winkels en sloten contracten af, zoals met modehuis Gerzon, waarvan dan de naam in de jarretels gestikt werd. Voor de tropen werden speciale bretels gemaakt zonder metalen gespen, omdat die daar teveel zouden roesten. Na het overlijden van oprichter ‘A.M.’ in 1915 zetten beide neven de bretelfabriek gezamenlijk voort. Mozes, die tot dan toe als ‘koopman’ gold, werd in de statistieken ‘fabrikant’. In 1919 begon Joseph Salomon in Deventer een eigen elastiekfabriek met weefgetouwen en vlechtmachines. Maar hij bleef ook nog betrokken bij de ‘Eerste Nederlandsche Bretelfabriek v/h fa. A.M. Fortuin’ in Lochem, als vennoot van zijn neef. Halverwege de twintiger jaren traden er veranderingen op in de vennootschap: Mozes’ zoon Arthur (Abraham, 1893, Lochem) werd in 1926 procuratiehouder en kreeg daarmee de dagelijkse leiding. Twee jaar later trok Joseph Salomon zich terug als vennoot ten gunste van Arthur. Joseph was inmiddels in Deventer een succesvol zakenman en behoorde er tot de Joodse notabelen. In Lochem behoorden ook Mozes en Arthur tot de gegoede burgers. Mozes bleef wel vennoot in de fabriek, maar verhuisde in 1929 zelf naar Hilversum, waar ook dochter Reina woonde. Bij zijn afscheid als voorzitter van de Joodse gemeente schonk hij de synagoge een nieuw voorhangsel. In diezelfde periode betrokken Arthur en zijn vrouw Rosette Vleeschhouwer één van de panden van Bella Vista, Stationsweg 24. Lochem kende rond 1900 heel wat Fortuinen, allemaal afstammend van een zekere Jacob Mozes, die in 1757 werd geboren in ‘Bressenheim’, waarmee waarschijnlijk Bretzenheim bij Mainz bedoeld wordt. Hij verliet, met zijn Duitse vrouw Martha Beer, de Pfalz en vestigde zich in 1788 in Lochem. Toen de Fransen in 1812 de Burgerlijke Stand hier invoerden koos Jacob Mozes ‘Fortuin’ als familienaam. Jacob en Martha vormden de stam van waaruit een groot aantal Lochemse takken Fortuin ontsproten, bijna allemaal winkeliers en kooplieden. In de Walderstraat waren dat niet alleen Abraham Mozes (koopman) en zijn zonen op nr 6/8, maar ook Hertog Jacob (koopman-manufacturier) op nr 30, Mozes Jacob (koopman) en Jacob Moses (koopman-houthandel) op nr 27/29 en Izak (leerhandelaar) op nr 25. En op de Markt waren dat bijvoorbeeld Salli (bakker) op nr 12 en Hertog Jacob (winkelier), Jacob Mozes (koopman), Jacob (manufacturier) en Salomon (reiziger) op nr 20. Ook Mozes en zijn vrouw Marianne van Gelder moeten op zeker moment aan de Markt op nr 25 gewoond hebben, nadat ze in 1929 eerst naar Hilversum waren verhuisd. Terug naar de bretelfabriek van Arthur Fortuin. In de jaren dertig waren bretels een onmisbaar attribuut voor elke man om zijn broek op te houden en jarretels waren voor vrouwen even onmisbaar om hun kousen op te houden. Je zou dus zeggen dat de nering van Arthur probleemloos moest verlopen. Toch haalde de fabriek een aantal malen het nieuws, omdat de directie eenzijdig wilde korten op de lonen. De crisis van die jaren zal daar zeker een rol bij gespeeld hebben. Maar dat viel in het niet bij het lot dat de familie trof in de Tweede Wereldoorlog. In 1941 werd de fabriek door de Duitse bezetters onder bewindvoering gesteld ‘op grond van de Verordening (…) betreffende de verwijdering van joden uit het bedrijfsleven’. De Fortuins werden hun fabriek uitgezet; het jaar daarop stierf Abrahams moeder Marianne van Gelder. Het ergste moest natuurlijk nog komen: de plaquette aan de synagoge geeft aan dat het hele gezin Fortuin – naast Arthur (Abraham) bestaande uit zijn vrouw Rosette Vleeschhouwer en hun kinderen Mozes Abraham, Herman Ezra, Mirjam Rachel en Jacob Juda – tijdens de oorlog is afgevoerd en vermoord. Sommigen van hen in Auschwitz, anderen in Sobibor en Arthur zelf in onbestemd ‘Midden Europa’. Nog drie Lochemse Fortuinen overleefden de oorlog niet. Vader Mozes ontliep deportatie door onder te duiken in Apeldoorn, waar hij in 1944 overleed. Hij en zijn vrouw zijn later herbegraven in Wassenaar; op de grafsteen worden ook Arthur en zijn gezin herdacht. Ook de verre Lochemse verwanten Louis Fortuin (1875, Lochem – 1943, Sobibor) koopman, H.Postelweg 17 en Salomon Fortuin (1877, Lochem – 1943, Auschwitz), reiziger, Markt 20, kwamen niet terug uit Polen. Daarmee was de familie Fortuin volledig uit Lochem verdwenen; slechts enkele familieleden die al voor de oorlog Lochem hadden verlaten overleefden de oorlog.