Herinneringen aan Lochem 1932-1947 door Henk van den Sigtenhorst (verschenen in Land van Lochem 2004 nr. 2) In het voorjaar van 1932 kwam ik als 8-jarige jongen in de Kastanjelaan te wonen op nummer 15. Ik ging naar de Nieuwe School van meneer Prop aan de Burgemeester Leenstraat (deze school is er niet meer). Mijn moeder bracht me er voor de eerste keer door de Nieuwstadsteeg naar toe. Als nieuwkomer had ik natuurlijk veel bekijks en toen m’n moeder weggegaan was vroeg ene Koeks (dat bleek later een bijnaam te zijn) mij of ik wat moois wilde zien. Dat wou ik natuurlijk wel en hij leidde me naar een hoek van het speelplein en daar wees hij me op een hondendrol. Algehele hilariteit. In de tweede klas kwam ik bij juffrouw Van Essen. In mijn ogen een oude dame en bij de schrijfles kreeg ik van haar met een meetlatje een fikse tik over mijn krampachtig gebogen rechterwijsvinger. Het verplichte rechts schrijven was voor mij een grote moeilijkheid, want ik was uitgesproken linkshandig en -benig. Thuis gekomen zei ik: “Naar dat ouwe rotmens ga ik niet weer naar toe, want die slaat me!” Dat mocht ik nooit meer zeggen, want Grada van Essen was een goede klant van m’n tantes die een handwerkwinkel op no. 17 in de Kastanjelaan hadden. In de jaren ’32/’33 werd de gracht van de Smeestraat tot en met de Kastanjelaan gedempt; om het grachtwater door te laten stromen kwam er een dubbele rij grote buizen in. Die kwamen van Waninge uit Rotterdam en niet van Streek, dat vond ik raar! Het zand om te dempen werd aangevoerd door zware kiepkarren met een Belgisch trekpaard er voor. Waar dat zand vandaan gehaald werd weet ik niet, misschien van de Paasberg, om daar een nieuwe zandkuil te maken in plaats van de oude, die tot openluchttheater omgebouwd werd (maar dat was dacht ik enkele jaren later). Na de demping werd de Graaf Ottoweg aangelegd. Het beton werd op een soort pakpapier gestort. Het doorgaande verkeer van Zutphen naar Goor moest voor die tijd door de Smee-, Bier-, Molenstraat en Stationsweg vice versa door de stad. In de Smeestraat op de hoek met het Ei, nu voor Modehuis Reijnders, werd eens een dikke laag turfmolm gestrooid omdat er iemand ernstig ziek was. Het zand voor het dempen van dat grachtgedeelte zou ook gehaald kunnen zijn van het Twente- Rijnkanaal dat in die tijd gegraven werd. Dat werk aan die nieuwe waterweg had natuurlijk ook de belangstelling van de Lochemse jeugd. De grootste waaghalzen liepen (kropen) over de betonnen boog van de brug. Anderen zetten een zandkiepwagentje weer op het smalspoor, duwden dat tegen de aan te leggen dijk op om dan weer op dat karretje naar beneden te roetsjen. Wij – mijn vriendjes en ik – beperkten ons tot het oplichten van de zware ijzeren plaat van een draaischijf van het smalspoor om daar ijzeren kogels van ± 4 cm doorsnee onder weg te halen. Daarmee gingen we “reizeren”, dat is langs de straten lopend proberen elkaars kogel te raken. Lukte dat, dan moest de “geraakte” een knikker betalen. In 1933 vierde Lochem het 700-jarig bestaan. Ondanks de crisistijd werd dat uitbundig gevierd. Op de Grote Markt werd een oud marktplein nagebouwd met allemaal oude huisjes en winkeltjes. In één daarvan verkocht een voorvader van de tegenwoordige familie Waninge natuurlijk: vis. Van hout en karton werden de Smee-, Blauwe Toren- en Molenpoort nagebouwd. Alle straten waren versierd met bogen en palen, omringd met groen en slingers van vlaggetjes (geel-blauw). In het St. Gudulagesticht mocht ik dwarsstokjes door de driehoekige vlaggetjes steken. Het groen werd met een wagen van Van Berkum met het paard van Van Wezel ervoor gehaald uit het bos achter het Gosjesveld (nu hockeyveld). Op de terugweg gingen de heren een pilsje drinken bij het café (nu Bousema) en wij mochten in de speeltuin waar we anders nooit kwamen. Op school leerden we een speciaal voor deze gelegenheid gemaakt liedje (ik denk door de heer G. Prop). De beginregels weet ik nog: De jongetjes van Lochem dat was een aardig slag Ze stoeiden en ravotten de lieve, ganse dag. En het ging verder hoe bij de Smeepoort bij het hooipakken voor geit en konijn aan een Spaanse laars getrokken werd. Op de wal tegenover Sporthuis Bosman en kleermaker Aartsen stond met oranje Afrikaantjes in het groene gras: 1233 – 1933. Er waren twee optochten, een historische met o.a. Graaf Otto, en een allegorische waarin alle buurten een wagen hadden, passend bij hun buurt; wij van de Kastanjelaan hadden op een wagen het verkooplokaal van Nijstad en Hamer. Er was een afslager en wij kinderen waren de kopers. De beide grote optochten werden voorafgegaan door de Lochemse Erewacht. Een ruitergroep gekleed in zwarte colberts, witte rijbroek, zwarte laarzen, (ik dacht) een hoge hoed. Ze hadden allen een geel-blauwe sjerp om. Van het geld dat van het feest overbleef werd later het natuurbad Stijgoord gebouwd. Het bad werd indertijd geopend door de God van de Zee Neptunus; die rol werd vertolkt door Wim van Luttervelt, de zoon van de toenmalige burgemeester. Voor degenen die geen abonnement (zes gulden) hadden was er op woensdag en vrijdagavond na 7 uur “het halve stuiver zwemmen”. Omkleden moest je met z’n allen in het grote hok. De eerste badmeester was meneer Schrijver; hij had ook al die functie in het oude Berkelzwembad achter Hotel Stad Lochem en achter de molen van Reudink. Dat was een modderbad; als je daar even watertrapte kwam de blauwe modder naar boven. Had je afgezwommen dan mocht je in de Berkel. In het Stijgoordbad was het op zondag erg druk met bezoekers uit Twente. Wij gingen dan vaak in de Berkel achter aan de roeiboten van Reudink (die verhuurde ze) hangen. Op een woensdagmiddag (geen school) luidde de brandklok in de toren. De rijwielzaak van Nijland (toen in de volksmond Derk van den Ezel genoemd) stond in brand. Vrijwillige brandweerlieden kwamen met hun materieel, er werd begonnen met blussen uit slangen die werden aangesloten op de waterleiding. De stoomspuit kwam in de Achterstraat te staan. Het brandende pand was op de hoek van de Blauwe Toren- en Achterstraat. Voordat de stoomspuit water kon geven duurde nogal en de dakspanten brandden al toen de stoomspuit eindelijk water gaf. Het hele pand brandde uit. In de Achterstraat was ook het snoepwinkeltje van Zandwijk. Buikie Zandwijk duwde met zijn vrouw een handkar met wat groente en fruit door Lochem om die te verkopen. Een andere “straatfiguur” die ik me herinner was bakker Van Assel(t). Een oudere man; hij liep naast zijn fiets met een mand met broden die hij hier en daar bezorgde. Als wij, kwajongens, hem zagen, vroegen we hem: “Van Assel waor plak ie de banden met?” Het steevaste antwoord was dan: “Met je..je.. jenever.” Een andere bijzondere man woonde in een oude bouwvallige boerderij in de Walderstraat, ongeveer tegenover (voormalige) drogisterij Koning, dat was Gosje Schekman. Hij verzorgde een of twee keer per week met, in mijn ogen, een oud paard en dito wagen een vrachtdienst op Zutphen. De drankenhandel Nieuwenhuis aan de Tramstraat had als eerste (?) een taxibedrijf. Met twee kleine groene Willys Jeeps reden zij naar het veraf gelegen N.S.- station. Voordat het Twentekanaal er was moest men de Goorseweg op tot paardenhandelaar Wiegers, daar linksaf langs de leerfabriek van Postel en de boterfabriek, over een brug over grote vijverachtige plassen en dan doorgaan tot de spoorlijn en daar rechtsaf. Ik dacht dat er vóór de boterfabriek en verderop nog eikenbomen van die weg staan. Een andere taxi-ondernemer was de heer Trip. Naast de voetbalclubs Blauw-Wit, Koolhazen, achter het café Vonkerman aan de Barchemseweg en Klein Dochteren, floreerde in de jaren dertig ook het zomeravondvoetbal met onder meer elftallen van bedrijven en een Mulo-elftal. De opvallendste ploeg was “De Belegde Boterham”, bestaande uit bakkers, slagers en werkers van de boterfabriek. Verder ontstonden er spontaan jongensclubs met namen als Vitesse en Lochemse Boys. Enkele namen: een zoon van bakker Ten Broeke aan de Zutphenseweg, Maup Koopman(s) uit de Emmastraat, mijn broer Bertus, Derk Zeijpveld en Buys Hofstee. Op de Lochemse Berg had het Verfraaiingsgezelschap, voorloper van de VVV, verschillende banken geplaatst. Achter Huize De Enk was een doorgang afgesloten door een balk (om paarden en wagens te weren?) maar er stond een bordje bij met de tekst: “Bukt u maar en kruipt er door, U krijgt er geen bekeuring voor.” Ook de Belvédère was van het Verfraaiingsgezelschap. De exploitatie daarvan werd gedaan door Hoekman met zijn vrouw (nog familie van Hoekman’s Vishandel, Oosterbleek 55?). Zij trokken met paard en wagen de berg op om daar verfrissingen te verkopen. Nog een paar weetjes. Aan de Nieuwe School gaf in de 7de klas les: meneer Ockels, de grootvader van onze astronaut. Hij woonde op de hoek van de Barchemseweg en de Hessenweg. Zijn huis heet(te) “De Dageraad”, hij kon elke morgen de zon over de enk zien opkomen. Wel was dat huis omgeven door een hoge heg! De ambulance was een handkar, maar dan heel comfortabel met twee hoge houten wielen en de draagbaar was daartussen verend opgehangen. Twee mannen transporteerden de patiënt zo naar het ziekenhuis aan de Zwiepseweg. Zou dat unieke vervoermiddel nog ergens staan? In het voorjaar van 1935 verhuisden wij naar “Het Onland” aan het begin van de Schoneveldsdijk, waar mijn vader tuinman werd bij de familie De Wit. Met Kerst 1944 is de villa, toen bezet door de S.D. in vlammen opgegaan en nooit herbouwd.