‘Het Kloosterhuis’ in de Achterstraat

Het grote witgepleisterde pand in de Achterstraat is een echte blikvanger. Niet zo veel Lochemers zullen weten dat het ooit gebouwd is als postkantoor. Het besluit hiertoe werd genomen in een raadsvergadering van 7 februari 1878. Op dezelfde plek stond voordien het zogenoemde ‘kloosterhuis’ een tot het Agnesconvent behorend huis waar in oude tijden de pater van het klooster woonde. Dit kloosterhuis had bij afbraak reeds een lange geschiedenis achter de rug. Als woning heeft het vele belangrijke personen gehuisvest en was als zodanig een ‘eiland’ tussen de meer armoedige huizen in de Achterstraat.

Klooster
De zusters van het ‘Groote of St. Agnes Convent’, het klooster aan de Achterstraat van Lochem, beleefden eind zestiende eeuw zware tijden. In 1572 werd het klooster verwoest bij een bezetting door graaf Willem van den Bergh en in 1582 zijn de conventsgebouwen, waartoe ook een kapel en een zogenaamd kloosterhuis behoorden, afgebrand bij het beleg van de Spaanse legeraanvoerder Verdugo.

Beide keren schijnt de schade wel weer te zijn hersteld. Uit het jaar 1574 is bekend dat hiertoe een lening van 115 Jochemsdaalders werd afgesloten bij Hillebrandt in den Haegenn, waarvoor hypotheek werd verleend op het bezit de Bruggenmate.Daaroverheen kwam nog eens de grote stadsbrand van 1615, die ook hetgeen er nog van de gebouwen over was, niet gespaard zal hebben. Mede als gevolg van de reformatie raakte het klooster ontvolkt. In de rekening van de rentmeester der kloostergoederen over de jaren 1662, 1663 en 1664 komt onder de ontvangsten de volgende post voor: ‘Het Huijs ende behuijsinge neffens de plaetse van het cloester bij de Schoele gekoft door Meijnt Hietberinck voor f 400,–‘. Het is niet duidelijk om welk huis het hier gaat. Het terrein blijkt trouwens in 1832 weer eigendom van de stad Lochem te zijn.

De tijd van de reformatie
Een beeldenstorm of iets van dien aard heeft in Lochem nooit plaatsgevonden. De synode, welke in 1600 te Arnhem vergaderde, besloot aan het Hof te verzoeken om de altaren en andere ‘overbliffselen des pausdoms’, welke zich nog in de parochiekerk bevonden, te doen ‘uitroyen’. Een tiental jaren later namen Hof en Gedeputeerden van het Kwartier van Zutphen op aandrang van de kerkenraad maatregelen, om de aan de katholieke eredienst herinnerende altaren en sacramentshuisjes en dergelijke, in de kerk van het Groote Convent ter voorkoming van ‘misbruiken’ te laten verwijderen. Ondertussen was pater Luimans steeds aan de kerk van het convent verbonden, hoewel hij ook enige tijd de gereformeerde religie heeft aangehangen. Althans van 1582 tot 1597 zijn door hem de huwelijken voltrokken en kinderen gedoopt in de kerk van Lochem zoals uit de bewaarde registers blijkt. Van 1574 tot aan zijn dood in 1607 heeft hij in het kloosterhuis gewoond.

De bewoning in de zeventiende eeuw
Het is opmerkelijk dat in het midden van de zeventiende eeuw volgens het verpondingskohier de bij het klooster behorende kapel blijkt te zijn omgevormd tot school en dat het kloosterhuis wordt verhuurd aan particulieren. Het klooster zelf wordt dan niet meer genoemd. Kennelijk was er grote behoefte aan een schoolgebouw en kon de woning ook niet worden gemist. Ondanks de moeilijke tijden heeft herstel van deze twee objecten dus geprevaleerd boven afbraak. Het voormalige klooster bezat veel renten en onroerend goed, waaronder het goed Kelholt in Klein Dochteren en het goed Weppelinck in Zwiep. Het kloosterhuis werd destijds verhuurd aan Wolter Lansinck, zoon van Johannes Lansinck, die stadhouder van het Scholtampt Lochem was. Wolter was J.U.D.(doctor in de beide rechten) burgemeester en secretaris der stad Lochem, dus met andere woorden ‘zeer geleerd’. Hij betaalde aan huur 22 daalders of 33 gulden per jaar, maar het was dan ook een groot huis, zoals we kunnen zien op een door Gerrit Prop getekend kaartje van de situatie rond het jaar 1600. Schuin onder nummer 3 (het Grote Convent) staat het grote kloosterhuis.

Volgens het memorie en resolutieboek van de stad Lochem wordt Wolter in 1654 trouwens een korting van enige jaren op zijn erfpacht toegekend, omdat de magistraat zijn huis gebruikt heeft in de tijd dat het raadhuis na de brand van 1615 nog niet herbouwd was.
Na overlijden van Wolter Lansinck kwam zijn dochter Johanna in het huis wonen. Zij huwde in 1675 Barthold Schomaker die, zoals meerdere leden van zijn geslacht, lange jaren burgemeester van Lochem is geweest. Dit echtpaar heeft tien kinderen voortgebracht. Barthold was een zoon van Ds. Willem Schomaker en toen deze was overleden, vererfde diens huis in de Molenstraat rond 1700 op Barthold en zijn gezin, die daar toen ging wonen zodat het kloosterhuis weer vrij kwam.

Wisselend gebruik in de achttiende eeuw
Vanaf 1700 tot 1723 heeft het huis een aantal jaren gediend als woonhuis voor de tweede predikant. Eerst was dat Ds. O de Roy en daarna Ds. M.A. Schimmelpenninck. De huurprijs werd opgehoogd tot f 50,– per jaar. Nadat Ds. Schimmelpenninck was overleden bleek de bouwkundige staat van het huis inmiddels zodanig verslechterd te zijn dat men besloot tot een flinke reparatie/renovatie. In de jaren 1724 en 1725 werd hiervoor f. 552,15 uitgegeven.

De volgende huurder was Statius Reinier Westenberg, ook weer burgemeester van Lochem. Hij was de zoon van Johan Westenberg, burgemeester en stadhouder van het Scholtampt. Statius Reinier huwde in 1724 Elsabeth Anna Catharina Olmius. Hieruit blijkt wel dat huwelijken van regenten in die tijd steeds binnen de eigen elitekring werden gesloten. Toen echter het familiebezit Deedingsweerd rond 1740 vrijkwam, koos Statius Reinier er logischerwijs voor dit kleine kasteel in Klein Dochteren te gaan bewonen.

Het kloosterhuis kwam weer leeg te staan en het was de ongehuwde Maria Reinira van Nagell, dochter van de Heer van Ampsen, die bij de stad aanklopte om dit pand te mogen bewonen. Mogelijk vond de Freulein een huurconstructie beneden haar stand, want in ieder geval werd in 1741 ‘seeker Stadtshuijs, schuijre en hoff met allen aankleve van dien’ voor f 2.800,– haar eigendom. Uit de rekeningen van het Rentampt Lochem blijkt dat de stad het geld goed kon gebruiken, want men wilde het stadhuis graag moderniseren.

Aan architect G. Ravenschot werd f 3.450,– betaald wegens het aangenomen ‘hermaken’ van het stadhuis. Zoals bekend werd de ingang hierbij naar de oostelijke gevel verplaatst. De wapens van de zittende magistraat zouden de ingangspartij opsieren. Mejuffrouw Nagell zal ongetwijfeld het grote kloosterhuis met het nodige personeel hebben gedeeld. Na zevenentwintig jaar, in 1768, komt de Freulein echter te overlijden en dan verkoopt haar erfgenaam, in de persoon van haar neef Jan Herman Sigismund Nagell, het huis aan Willem Francois de Wolff, medicinae Doctor en Burgemeester van Lochem. Een passende nieuwe bewoner dus die de ‘Achterstraat’ toen de nodige uitstraling zal hebben gegeven.

De laatste 80 jaar
Wanneer Willem Francois in 1804 overlijdt, vererft het huis op zijn zoon Willem. Die heeft het pand maar drie jaren in bezit gehad want in 1807 verkoopt hij het al weer en in dit geval gaat het eigendom weer terug naar de stad Lochem en opvallend genoeg wederom voor een bedrag van f 2.800,–, hetzelfde als waarvoor men het in 1741 had verkocht. In datzelfde jaar vestigt zich in Lochem de bekende in Dorsten (Duitsland) geboren Rooms Katholieke arts Johann Franz Rive. Voor hem was het pand bedoeld en de dokter wilde ook wel huren, maar niet voordat het voor de uitoefening van zijn praktijk geschikt was gemaakt. Het bestek van de verbouwing is voor wat betreft het metselwerk bewaard gebleven. Hieruit blijkt dat men een nieuw woonhuis (genoemd ‘Agterhuis’) aansluitend aan het bestaande gebouw heeft opgetrokken. De ruimten van het oude huis werden na kleine ingrepen in gebruik genomen als onder andere ‘distilleervertrek en aptheek’. Ook spreekt men van een paardenstal (logisch want de dokter bezocht zijn patiënten te paard), koestal,varkensschot, washuis en bergplaats. Deze situatie is zichtbaar op de kadastrale kaart van 1832.

In 1813 trouwde Johann Franz met het acht jaar jongere Nederlands Hervormde meisje Louise Christine Nijman. Het echtpaar zou kinderloos blijven. Na overlijden van de ouders Nijman is het paar rond 1837 verhuisd van de Achterstraat naar het vrijkomende pand hoek Smeestraat/Dr. Rivestraat. Rive is tot zijn dood in 1861 arts in Lochem gebleven. Hij is begraven op het R.K. kerkhof te Kranenburg.

Het ‘kloosterhuis’ gaat zijn laatste fase in. De nieuwe bewoner in 1837 wordt opnieuw een predikant. Ds. Wansleven met zijn gezin zal het huis, dan nog steeds eigendom van de stad, gaan huren. De dominee overlijdt in 1877 op 69-jarige leeftijd en dit betekent het einde van de bewogen geschiedenis van dit bijzondere pand. De stad Lochem zou na afbraak van de opstallen de grond gaan verhuren aan de PTT, die er een modern postkantoor met directeurswoning liet bouwen.

Het betreft het perceel met nummer F199, huis en erf, ter grootte van 4 are. Op dat moment is het object een bezit van de stad Lochem. De nummers 197 en 198 (eveneens van de stad) waren opstal en erf van het klooster, maar in 1832 is daar niets meer van terug te vinden en wordt het terrein omschreven als tuin.

 

Bronnen:

  • – Regionaal Archief Zutphen
  • – Oud Rechterlijk Archief Stad Lochem
  • – Rekeningen der stadsrentmeesters
  • – Bevolkingsregister
  • – Drs. A.J. Maris, – De Geestelijke en Kerkelijke Stichtingen in Lochem