Lochem belegerd door Fransisco Verdugo 1582 Met het ‘Plakkaat van Verlaetinghe’ van 1581 verklaren de noordelijke gewesten van de Nederlanden zich niet langer ondergeschikt aan hun vorst Filips II. Dat kan die laatste natuurlijk niet over zijn kant laten gaan en hij organiseert een veldtocht om steden weer onder zijn gezag te brengen. Verdugo voor Lochem Actie vanuit het Noorden onder leiding van Verdugo, de Spaanse stadhouder van Groningen en Friesland, is het gevolg. Het in Friesland en Groningen opererende Spaanse leger breidt in 1582 zijn activiteiten eerst uit over Drenthe en Overijssel. Daarna volgt de Graafschap. Op 22 juli 1582 begint het beleg voor Lochem, onder leiding van Verdugo. Een van zijn Spaanse onderbevelhebbers, die deze streek goed kent, is Jacob van Bronckhorst, heer van Anholt en Batenburg, die zich met ‘sijn Duytsche bende en ettelijcke Waalse vaendels’ bij de strijdmacht van Verdugo heeft gevoegd. Een eis tot overgave wordt door Lochem hoogmoedig afgewezen. De poorten blijven gesloten, want het vreselijke lot van Zutphen, tien jaar eerder, hakt er nog steeds diep in. Verdugo heeft echter alle tijd, want hij weet, door de geheime kaarten van Jacob van Deventer, hoe de verdedigingswerken van Lochem in elkaar zitten en besluit de stad uit te hongeren en zo tot overgave te dwingen. Hij legt enige schanswerken aan, gemaakt van takkenbossen en zoden, op plaatsen waar het geschut, volgens kaarten van van Deventer, het meeste effect kan hebben. In Lochem is dat nog steeds te zien aan het geaccidenteerd terrein bij de Koedijk/Enkweg. De stad invluchten Tot tweemaal toe lukt het de Staatse troepen de stad te bevoorraden, mede dankzij ondersteunende uitvallen van de Staatse soldaten die in de stad gelegerd zijn. Verdugo, die zich op de Paasberg goed verschanst heeft, kan een paar keer de Staatse uitvallen pareren en ze terugslaan. De Staatsen vluchten dan de Paasberg af, richting Laren of de stad in, maar ondertussen is een kar met voedsel wel de stad binnengereden. Eén keer gaat het voor de Staatsen bijna mis. Verdugo’s terugslaande troepen lijken de Staatse troepen te kunnen overrompelen. De meeste Staatsen, onder wie Willem Lodewijk en Van Hohenlohe, ontkomen naar het veilige Zutphen en Deventer, maar een groot aantal, zeker 800 man Staatse soldaten, kan ternauwernood het vege lijf redden en zoekt zijn toevlucht binnen de muren van Lochem. Ook twee zonen van Willem van den Bergh, Herman en Oswald, zijn van hun paarden gestegen en hebben zich met veel moeite en moed een terugtocht gevochten naar de stad. Een betere leerschool is er niet. Paniek, zowel buiten als binnen de stad, omdat Verdugo op dat moment zonder veel inspanning Lochem zou kunnen bezetten, maar hij doet dat niet. Waarschijnlijk vreest hij een krijgslist en stelt zich tevreden met het achtervolgen van de Staatse troepen tot bij Laren. Na deze schermutselingen sluit Verdugo weer zijn linies en hervat het beleg, alsof er niets veranderd is in zijn uithongeringsplan. Aan Spaanse zijde wordt er kennelijk veel belang aan gehecht om het strategisch gelegen Lochem redelijk ongeschonden in bezit te krijgen, zodat het na verovering onmiddellijk als doorgangshaven in de bevoorrading vanuit Westfalen zal kunnen blijven functioneren. Hongersnood De stad is mondjesmaat door van Hohenlohe voorzien van nieuwe proviand. Het is onvoldoende om de honger van de bewoners, het oorspronkelijke garnizoen en de 800, naar de stad gevluchte soldaten, te stillen. Door die extra soldaten is het aantal inwoners meer dan verdubbeld, tot ongeveer 1600- 2000 personen. Geen wonder dat de honger toeneemt, ondragelijk wordt. Men slacht zelfs de paarden van de ruiterij om aan vlees te komen. Uiteindelijk graaft men de kadavers van de tijdens het begin van het beleg omgekomen paarden op, om ze op te eten. Voor drinkwater is men op de gracht aangewezen, maar daarin drijven lijken van gesneuvelde soldaten en burgers en overblijfselen van doodgeschoten en geslachte paarden; om over de mogelijkheid om tijdens het water halen te worden doodgeschoten, nog maar te zwijgen. Verdugo wil in deze voor Lochem rampzalige toestand snel een resultaat boeken. Hij vraagt daarom aan Parma om extra bijstand. Die krijgt hij van Karel, graaf van Mansfeld, met 600 ruiters en 1500 voetknechten. Karel is de zwager van Verdugo en uit een belangrijker familie. Verdugo erkent hem als zijn meerdere. Van Mansfeld neemt het commando over en eist overgave van de stad. Maar na drie weken hongeren weigert de bezetting toch nog steeds te onderhandelen over een overgave van de stad. Het antwoord dat Mansfeld krijgt is kort maar heel duidelijk: ‘Dat se voor hem niet hadden dan kruyt ende loot’. Hulp via Willem van Oranje Van Hohenlohe reist begin september naar Antwerpen om bij Willem van Oranje aandacht voor Lochem te vragen. De prins geeft opdracht om, met behulp van extra troepen uit Zutphen en Deventer, van Mansfeld definitief te verdrijven. Dat twee van Willems neven zich binnen Lochem bevinden, zal zeker ook van invloed zijn geweest op dat besluit. Op 21 september vertrekt uit Deventer een krijgsmacht van 1500 ruiters en 2500 man voetvolk. De Engelsman Norrits voegt zich daar vanuit Zutphen met 1000 ruiters en 1500 infanteristen bij. Verenigd bij kasteel Dorth trekt men onder het opperbevel van Van Hohenlohe via Laren naar Lochem.Een Spaanse schans tussen Lochem en Laren wordt al vrij snel door van Hohenlohe bezet, waarna zijn troepen de Walderpoort bereiken en met behulp van schuiten een brug over de gracht kunnen slaan. Het lukt om in de nacht van 20 op 21 september, opnieuw voedsel en verse troepen de stad in te brengen. In diezelfde nacht laat Hohenlohe vrouwen en kinderen over de schipbrug zo stil mogelijk de stad uit trekken. Angstige mensen, die maar met veel moeite hun kinderen stil kunnen houden. Maar het lukt! Een afdeling van de Staatsen, van de kant van Ampsen komende, heeft ook succes, want ze veroveren een Spaanse schans voor de Molenpoort, daarbij geholpen door het uitvallende Lochemse garnizoen. 70-80 Spanjaarden sneuvelen, maar op de Lochemse Berg en achter de, door met zand gevulde korven, gebouwde schansen, blijft van Mansfeld de stad insluiten. 22 september 1582: Spanjaarden verdreven In de vroege ochtend van de 22e september doet Van Hohenlohe met de vers in de stad gebrachte troepen een uitval, waar de vijand in zijn voorpostenlinie, volgens de verslaglegging, volkomen door wordt verrast. De Spaanse troepen trekken zich terug op stellingen hoger op de Paas- en de Lochemse berg, maar in de middag worden ook deze schansen op last van van Mansfeld verlaten. De Spaanse huurlingen, geërgerd, omdat hun vechtlust niet is beloond en ze ook geen buit hebben, trekken in wanorde op naar Grol en vieren hun lusten bot op het platteland, te beginnen bij Barchem. De hele dag ziet men vanuit Lochem ‘een lelijk spoor van vuur en vlam, waar zij doortogen’. Weer zijn de boeren het slachtoffer. In de avond is Lochem definitief ontzet en worden de inwoners en soldaten opnieuw van levensmiddelen voorzien. Schade in Lochem Voor de Lochemers is de bevrijding een grote opluchting, maar de vernielingen zijn zo groot, dat er geen feestvreugde heerst. Men is wel blij dat de naar de stad gevluchte plattelandsbevolking weer naar huis kan. Ook heerst er grote dankbaarheid, dat men wederom gespaard gebleven is voor het lot van Zutphen, Naarden en Haarlem tien jaar eerder. Maar nu moet de stad weer opgebouwd worden. Veel huizen in Lochem zijn afgebrand, ook het Grote Convent (tussen Achterstraat en Zuiderwal). Het Kleine Convent (tussen Bagijnestraat en restaurant Kawop) is eveneens zwaar beschadigd. Het succesvolle ontzet van Lochem biedt de Staatsen ruimte om ook de kastelen Keppel en Bronckhorst in te nemen.