Lochem belegerd door Maximiliaan van Egmont 1543

Als onze geschiedenisles niet zo vanuit Hollands perspectief was geschreven dan zou iedereen ze kennen: de Gelderse oorlogen. Het voor zijn zelfstandigheid vechtende Gelre probeerde zich in die strijd te onttrekken aan overheersing door de hertogen van Bourgondië. Ook een periode waarin Karel van Gelre, de laatste feodale heerser in de Nederlanden, zich dan weer wel en dan weer niet wist te handhaven. In die periode ervoer Lochem het regiem van regelmatig wisselende machthebbers.

Lochem tijdens de Gelderse oorlogen
Hoe gaat het in Lochem nadat de Bourgondische hertog, Karel de Stoute, in 1473 Gelre onder de voet heeft gelopen en Lochem dus ‘Bourgondisch’ is geworden? Daarover is, door de stadsbranden in Lochem in 1543 en 1615, weinig bekend, zodat we moeten terugvallen op archieven elders, zoals uit Zutphen,

Wat we wel weten is:

  • In 1473 moeten de Lochemers, ondanks hun armoede, bijdragen aan de oorlogsschatting, door Karel de Stoute opgelegd, groot ƒ250.000 voor heel Gelre. Dit bedrag, omgerekend naar ‘nu’, betekent € 1.200 per inwoner, evenveel als het bedrag dat we per inwoner moesten ‘betalen’ om de ‘systeem’banken in 2008 in Nederland overeind te houden.
  • In datzelfde jaar, 1473, doet Karel de Stoute zijn intocht in Zutphen, vergezeld van edelen, krijgsvolk en dienstpersoneel. De burgemeesters, schepenen en raden van de kleine steden, zoals Lochem, moeten een zware gang naar de hoofdstad van de Graafschap maken om de hertog een plechtige hulde te bewijzen. Karel de Stoute eist dat iedereen onvoorwaardelijk gehoorzaam is aan hem en zijn ambtenaren. Die eed wordt afgelegd, maar desondanks moeten alle harnassen, haakbussen (geweren), buskruit, bogen en pijlen worden ingeleverd, want de Bourgondiërs vertrouwen hun onderdanen absoluut niet. De Lochemse bestuurders laten noteren dat ze met een aantal wagens, gevuld met de in beslag genomen ‘oorlogsspullen’, naar Zutphen zijn gereden om die in te leveren.
  • Vier jaar, tot 1477, moet men de vreemde heerschappij verdragen en eigen manschappen zenden als Karel de Stoute in oorlog is en dat is bijna altijd het geval. Ook Lochem moet mannen leveren.
  • De dood van Karel de Stoute in 1477 betekent geen verlichting. Het plunderen gaat gewoon door onder schoonzoon Maximiliaan van Oostenrijk, waarbij ook Lochem wordt ‘aangedaan’. Die plundertochten duren van 1477 tot 1482. Dan is Gelre sterk verarmd, het Gelderse verzet tijdelijk gebroken en mag de Habsburger Maximiliaan zich in het bezit van Gelre verheugen. Lochemers zijn Habsburgers geworden en moeten de Oostenrijkse krijgslieden onderdak bieden.
  • Maar Karel van Gelder blijft de luis in de Habsburgse pels, door onder andere in Overijssel huis te houden, als een soort vergelding.
  • Als Habsburgse reactie worden Lochem en Groenlo in 1505 ingenomen.
  • Een jaar later (1506) herovert Karel van Gelre, de eigen hertog, Lochem. Zwakke Habsburgse troepen kunnen Lochem niet houden. Voorlopig is Lochem dus weer Gelders.

Lochem echt belegerd
In september 1543 zien de Lochemers vanaf de wallen hoe een grote menigte krijgslieden zich om de stad legert. Een officier uit het Habsburgse leger verschijnt voor de Smeepoort en brult dat Maximiliaan van Egmont, graaf van Buren, de stad vordert in naam van keizer Karel V. Deze Karel is de erfopvolger in het Habsburgse huis, later heer der Nederlanden, koning van Spanje, keizer van het Heilige Roomse Rijk en aartshertog van Oostenrijk en daarmee soeverein over een groot deel van West Europa.

Soeverein of niet, de Lochemse bevelhebber weigert de poorten te openen, waarna beschieting met gloeiende kogels (‘myt vuerbelle’) volgt. Weldra staat de stad met zijn houten huizen, merendeel gedekt met stro, in lichterlaaie. De bevolking is radeloos, men haalt met brandhaken de aangetaste huizen omver, maar overal laait het vuur weer op. De kerk en de toren branden uit. Na enkele dagen kan het stadsbestuur niets anders doen dan ’tot hoger noth gedrungen, de stath mytten borgeren in gnaden ind ongenaden toe ergeven’.

Als oorlogsbuit moet men niet alleen geschut, kruit en lood afstaan, maar worden ook de klokken uit de toren gehaald om er kanonnen voor de overwinnaar van te laten gieten. De bevolking staat machteloos toe te kijken, terwijl wilde lansknechten en huursoldaten opdringen, eten en drank vorderen en men blij mag zijn dat ze niet aan het plunderen slaan. Het Lochemse stadsbestuur heeft namelijk van Maximiliaan van Egmont de toezegging gekregen dat er niet geplunderd zal worden en dat geen burgers gevangen gezet zullen worden. Die belofte hebben ze gekocht ‘voir ene summa van vifftinhundert goltgulden Joachimsdailer van den van Buyren moithen copen en dess tusschen nu ind irstkummenden Martini (11 nov.) betailen’. Dat werkt wel, maar op 11 november zit er geen geld in de Lochemse gemeentekas. Het stadsbestuur is ten einde raad, in deze grotendeels verbrande stad met alleen maar verarmde mensen, zowel burgers als vluchtelingen.

Borgen zijn nodig om die 1500 goudguldens terug te kunnen betalen, maar waar vind je die? Men klopt aan bij de moederstad, Zutphen. Immers, de Lochemers hebben voor zijn ‘doorluchtige en hooggeboren vorst, hertog Willem van Gelre’, de opvolger van hertog Karel van Gelre, de welvaart van het land met lijf en leden verdedigd, zoals het hun plicht is. Daarom vragen ze nu steun bij hun moederstad. Verspilde moeite, want inmiddels heeft hertog Willem zich onvoorwaardelijk moeten onderwerpen aan Karel V en Gelre en Zutphen moeten afstaan.