Lochem in de Franse tijd In de Franse tijd is het een komen en gaan van vreemde troepen door Lochem. En in de aanloop daarnaartoe heeft het gemeentebestuur heel wat te stellen met de tegenstellingen tussen Patriotten en Orangisten. De rustige 18e eeuw krijgt een onrustig einde, vanwege groeiende onvrede over het bewind van de Oranjes en de regenten en de opkomst van de beweging der Patriotten. Dat leidt in 1795 via een fluwelen revolutie tot een overwinning van de Patriotten op de Orangisten en tot instelling van de Bataafse Republiek zonder ‘Oranje’ als staatshoofd. De dan volgende periode tussen 1795 en 1814 wordt meestal aangeduid als ‘de Franse tijd’, omdat Frankrijk in die periode de Nederlandse politiek domineert. Eerst door hun militaire steun aan de Patriotten, die de Bataafse Republiek hebben uitgeroepen, vervolgens opzichtiger, door Lodewijk Napoleon, broer van de Franse keizer, aan te stellen als koning van het koninkrijk Holland, en tenslotte heel rechtstreeks door Nederland gewoon bij Frankrijk in te lijven. 1783–1795: Patriotten in Lochem Volgens het pamflet ‘Volk van Nederland’ van Patriot Joan Derk van der Capellen – uit een bekend geslacht uit deze regio – hoort bij een echt oproer een patriottische burgerwacht om jezelf te kunnen verdedigen. Zo’n burgerwacht is bedoeld als tegenwicht tegen het prinsgezinde leger, maar ook omdat patriotten vinden dat een duur beroepsleger niet nodig is, want de burgers kunnen dat zelf veel beter. Maar dan moet je wel oefenen. De Lochemse raad wil van dat oefenen niet horen; er zitten dan ook maar twee patriotten in de raad en de orangisten, zoals kasteelheer baron van Nagell van Ampsen, hebben een fikse vinger in de pap. Herhaalde verzoekschriften ‘om vrijheid tot wapenoefening’ hebben dan ook geen effect. Dan besluiten de patriotten het maar stiekem te gaan doen, onder leiding van een sergeant of van J.H. Thomasson, één van de twee patriotten in de raad. Nou ja, zo heel stiekem is het niet, als 60-70 burgers elke dag op de Molengronden oefenen. Op 4 juni 1785 krijgt de burgerwacht van de president-burgemeester, dr. De Wolff, het bevel om uiteen te gaan. Maar de woordvoerder van de burgerwacht, mr. Falck, neemt de boodschap voor kennisgeving aan. Men marcheert zelfs naar de Markt, zodat de magistraten in het stadhuis goed kunnen zien dat ze er nog wel degelijk zijn. Opnieuw dienen de initiatiefnemers een verzoekschrift in om een burgerwacht op te richten en na enig geaarzel wordt daarvoor, op 28 augustus 1785, toestemming gegeven. Lochem krijgt een burgerwacht van twee compagnieën: één onder leiding van een patriot en één onder leiding van een orangist. Met deze Lochemse polderoplossing worden de kool en de geit gespaard. Patriot Thomasson wordt kapitein van de Molen-, Smee- en Bierstraatrotten en orangist baron van Heeckeren van de Nettelhorst leidt de Markt-, Walder- en Achterstraatrotten. In Lochem wordt voor alle zekerheid toch maar, vanaf 28 augustus, een dubbele wacht voor het stadhuis gezet. Officieel om de magistraten in alle rust te laten besturen. Oranje boven Op 29 augustus 1785 besluit de Geldersche Landdag dat men achter de prins van Oranje staat. De de prins treed dan, tegen zijn gewoonte in, kordaat op. Het hem trouwe regiment Oranje Gelderland wordt diezelfde dag nog naar onze contreien gedirigeerd. Op die 29e augustus komen ze ’s avonds laat in Lochem aan, marcheren door de Smeepoort, de Smeestraat in en posteren zich voor het stadhuis, waar commandant Malprade door een delegatie van de magistraat wordt ontvangen, de heren De Wolf en Thomasson. Maar de patriotten zijn nog niet verslagen. Dat blijkt op 14 mei 1787, als H.J. Broekhuizen met een wagen met volk de stad inrijdt, roepende: ‘Patriotten boven, Oranje in de götte’. H.J. Schepers, de voerman op de wagen, zou de tamboer bij het stadhuis met een zweep hebben geslagen. De raad zit er mee in z’n maag, want Schepers ontkent: ‘moest de tamboer maar niet zo dicht op zinne paarden lopen’. De zaak loopt met een sisser af. In de nacht van 24 op 25 juni worden in Zutphen de wapens van de excercitiegenootschappen door een tamboer en soldaten opgehaald. Geen revolutiemogelijkheid meer in Zutphen. Lochem volgt niet meteen het voorbeeld van de moederstad. Daarom wordt vanuit Zutphen een ‘gezwenkte, doch anderszins zware patriot’ naar Lochem gestuurd, die het bericht rondstrooit dat de ruiterij uit Zutphen in aantocht is. En daar hebben ze al verschrikkelijk huisgehouden. De patriotten in Lochem worden bang en sommigen leveren hun geweren in. De Oranjepartij heeft ook in Lochem gezegevierd. Even geen patriot meer De oude gezagsverhoudingen lijken voorlopig hersteld en de patriotten hebben het nakijken. Lochem merkt dat ook, want om de veiligheid en de labiele eensgezindheid te bevorderden gaan al snel twee officieren vanuit Zutphen naar Lochem om alle wapens, die de burgers zich als patriotten hadden toegeëigend, in beslag te nemen. De burgers in Lochem protesteren, zodat op 6 augustus en daarna op 12 augustus 1787, met militair vertoon de burgers geïmponeerd worden, om het wapentuig alsnog in te leveren. Steeds meer soldaten komen in die maand augustus Lochem binnen om de burgers ‘het voorrecht van inkwartiering van de soldaten’ te laten ondergaan. Op de avond van 29 augustus komen de eerste Prinselijke troepen door de Smeestaat marcheren en posteren zich voor het stadhuis. Op 8 september komen er twee nieuwe compagnieën bij van het regiment Oranje Gelderland, ‘kwartierhoudend tot nader order’, die worden ingekwartierd bij de Lochemse burgers. Dat betekent dat burgers gedwongen worden soldaten in huis te nemen en van eten en drinken te voorzien. Lochem houdt zich koest, want de Prinselijke soldaten hebben een slechte reputatie opgelopen met hun botte gedrag in het patriottische Hattum, dat onder leiding stond van H.W. Daendels. Daendels had op tijd kunnen vluchten, maar raakte in 1788 zijn burgerrechten kwijt en werd alsnog postuum tot ‘op poene van den dood’ veroordeeld als hij terug zou komen. Hij kwam toch terug in 1797, maar als brigade-generaal van het Franse revolutionaire leger. Omdat in de stad Lochem de patriotten veel aanhang hebben, worden voor alle zekerheid enkele ‘dempende’ berichten vanuit Zutphen naar Lochem gezonden om de burgers in bedwang te houden. Bijvoorbeeld, op 14 maart 1788 publiceert de Lochemse raad: ‘Hoewel conservatie van de oude en wettige constitutie van Gelderland veel ingezetenen een billijke aanleiding mocht geven door openbare tekenen van vreugde morgen, zijnde de heuglijke verjaring van Zijne Doorluchtige Hoogheid, Prince Erfstadhouder’ geen illuminatie te ontsteken, maar ‘een iegelijk te commanderen oranje strikken of tekens van die kleur te dragen, welke de kleur in de hele republiek als tekenen van eendracht wordt gedragen: Burgemeesters noch Schepenen kunnen of willen aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het niet dragen’. 1794-1804 Lochem als doorgangs- en logiesstad Het herstel van de oude, Orangistische orde is echter maar van korte duur. Heel 1793 en 1794 staan bol van de oorlogsdreigingen. Frankrijk helpt graag een handje bij het verspreiden van de revolutie en rukt met een leger op naar het noorden. Maar dat gaat niet eenvoudig. Dan vallen de Fransen aan, dan weer trekken ze terug, dan weer een aanval, gevolgd door een terugtrekking. Zelfs zo dat de Lochemse raad (De Wolff, Thomasson, Van Heeckeren van Nettelhorst, Westenberg en Sölner) op 19 mei 1794 de predikanten opdragen een dankdienst te houden in de kerken, ‘omdat het God Almachtig tot nog toe heeft behaagt de wapenen aanhoudend te zegenen tegen de aanvallen van een woeste vijand’ (de Fransen). Het helpt echter niet, want het lukt de Fransen toch tot de grote rivieren op te rukken. De in Nijmegen gelegerde Engelsen, onder de leiding van de onbekwame York, die de Hollanders te hulp zijn geschoten, trekken zich terug achter de IJssel. Holland laat het Oosten in de steek, de republiek is verloren. Lochem wordt ditmaal niet belegerd, maar het voelt wel zo, want een onaangenaam aantal troepen van divers pluimages en met verschillende bedoelingen trekken door de stad of legeren er tijdens hun aftocht. Secretaris Sölner noteert: 5 november 1794: ‘binnengemarcheerd op patent van de hertog van York een corps huzaren, groot met officieren, 225 paarden met derzelver manschappen, ingekwartierd op alle publieke plaatsen, scholen en elders’. 21 november: ‘Hannoverse cavaleristen ruim 80 paarden’. 22 november: ‘380 paarden en manschappen Engelse in ’t rood geklede dragonders (infanterist die zich per paard verplaatst), 120 paarden en manschappen in Lochem, de andere in ’t schependom’. 19 januari 1795: ‘Gistermorgen het Engelse royal 1e dragondersregiment uitgemarcheerd op Delden, weder ingemarcheerd een Hessisch dragondercorps, voorts Engelse artillerietrein in grooten getale……’. ‘Voorts op heden voor stad en scholtambt wederom gekomen 3 regimenten Engelse infanterie en zoo dagelijks in grooten getale tot en met den…..’ Hier heeft Sölner zijn ganzenpen neergelegd en de regel niet voltooid. Drie en een halve maand ontbreken verder alle notities. Is er bericht gekomen van een landelijke omwenteling? Zijn er patriotten verschenen op het stadhuis? We weten het niet! Ook zijn er van 22 december 1794 tot 25 augustus 1795 geen publicaties van raadsbesluiten. Is men bang voor een tegenomwenteling en wil men daarom niet met compromitterende besluiten geconfronteerd worden? Ook dat weten we niet. Een zeer onduidelijke situatie in elk geval, niet alleen voor Lochem maar ook voor de prins van Oranje. Want die is op 18 januari 1795 voor alle zekerheid naar Engeland gevlucht, waarna op 19 januari de Bataafse Republiek wordt uitgeroepen. Vrij snel daarna, op 6 februari 1795, bericht de nieuwe burgemeester H.J. Thomasson, neef van de eerder genoemde J.H. Thomasson, en zelf ook – zij het wat minder fervent – patriot: ‘Ook de Lochemse burgerij, van Edelmoedige hulp des Franschen Volks gebruik makende, heeft het juk dat ook haar drukte, van haare schouders geworpen’. Om te laten zien dat Frankrijk bij ons echt de dienst uitmaakt ontvangt het Lochemse gemeentebestuur op 4 maart 1795 een resolutie van het Provinciaal gecombineerd college van Algemeen Welzijn, Politie en Financiën, waarbij krijgslieden worden ontslagen van hun eed aan de gewezen ‘Capitein-Generaal’ (de prins van Oranje). Volgende brieven hebben als kop: ”Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap”. Met grote letters! Het zelfde college meldt op 5 april dat: ‘ …in overweging de heuchelijke omwenteling van zaaken, en daarop gevolgde plegtig afgekondigde Rechten van de Mensch, de oude op Geweld en Overheersing gebouwde constitutie is vervallen, en dientengevolge alle Ingezetenen van de eed op dezelve gedaan bij plegtige afkondiging zijn ontslagen’. Ach, eigenlijk is er niets nieuws onder de zon en worden onplezierige ontwikkelingen als goede zaken verwoord, om het eigen gelijk te krijgen. Het is maar net wie de winnaar is en wie de verliezer. Betalen aan de ‘getroffen vrede’ Op 11 juni moet in de ‘municipaliteit’ Lochem, zoals ook in de rest van het land, een ‘dankredevoering’ gehouden worden, evenals een gebed en een dankzegging, wegens de ‘getroffen’ vrede tussen de Franse Republiek en de onze. De verdediging van het land, ook in de stad Lochem, moet weer op poten worden gezet. De geestdrift daarvoor is echter niet groot. Los daarvan moet de stad grote sommen geld en goederen bijdragen aan de doortrekkende Franse troepen, net zoals dat in een vorige periode gold voor de ‘beschermers’ uit Engeland, Hessen en Hannover. Op 5 oktober 1795 geeft Sölner de nieuwe burgerrepresentanten, onder de aanhef ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’ een lijst van ‘gerequireerde’ goederen, met reçu’s: 17469 pond hooi, 6940 pond stro, 3352 pond haver, een touw voor een tamboer aan de trom, 60 pond zeep, 8 pond grutten, totaal 17 wagenvrachten, En naderhand: 8795 pd. hooi, 4750 pd. stro, 240 pd. haver, waarvan geen reçu’s zijn ontvangen. Gedeeltelijk vermist en/of doodgebleven: 12 paarden (ƒ1.420), leer en arbeidsloon (ƒ20 + 14 st.). Het wordt gepresenteerd als een vrijwillige bijdrage voor de eigen veiligheid, maar het wordt gevoeld als gedwongen betalen voor de bezetting. 1806-1810 Lodewijk Napoleon ook in Lochem? Op de Bataafse Republiek volgt het Bataafs Gemenebest en vervolgens het Koninkrijk Holland (1806–1810) onder regime van onze eerste koning Lodewijk Napoleon. Die periode gaat in Lochem rustig voorbij. De koning reist veel door zijn land en bezoekt steden en dorpen. Zo kan het dus best waar zijn dat hij op een van die reizen ook verblijft in herberg de Dollehoed tussen Lochem en Barchem. Maar het blijven vooralsnog hardnekkige geruchten. 1810-1813 Le commune de Lochem In 1810 besluit Napoleon dat Nederland beter een deel van Frankrijk kan worden. Zijn broer was wellicht te enthousiast bezig om van ‘De Nederlanden’ een eenheid te maken, onder de naam ‘Holland’, met eigen instituten en identiteit. Bonaparte ziet ‘De Nederlanden’ alleen maar als wingewest, om zijn eigen geldverslindend militair bedrijf mee te financieren Die omwenteling betekent dat Lochemse mannen moeten gaan dienen in het Franse leger. In maart 1811 komt op het stadhuis het bericht van de sous-prefect van Zutphen, van Pallandt van Keppel, dat Lochem ook een contingent soldaten moet leveren en wel eerst uit het geboortejaar 1789, later uit 1790 en 1791. De loting vindt plaats op 23 maart 1811 in Borculo. Huisarts dr. Rive, die zich in 1807 in Lochem heeft gevestigd, wordt aangewezen als keuringsarts. Hij moet inlichtingen verstrekken over de ‘ongesteldheid van de conscrits (de ongeschiktheid van de kandidaat-soldaten)’. Voor wie medisch is goedgekeurd is de daarna volgende aanwijzing door loting blijkbaar niet populair, want de prefect van het departement Boven IJssel maakt bekend: ‘Wie een conscrit verbergt, de ontvluchting begunstigt of op andere wijze onttrekt aan de vervolging, wordt beboet volgens de wet met 50 tot 100 francs, plus verbanning van een jaar’. Er is een mogelijkheid om, onder voorwaarden, een vervanger te sturen. Daar wordt in het Lochemse dankbaar gebruik van gemaakt. Tenminste door wie centen heeft om de remplaçant te betalen. Maire H.J. Thomasson doet zijn best om het allemaal zo’n vaart niet te laten lopen: hij regelt vrijstellingen wegens ‘broederdienst’ en hij pleit, met succes, voor lagere bestraffingen. Lochemers die als soldaat dienen in het leger van Napoleon, schrijven soms naar huis. Bijvoorbeeld Jan Frederik Willem Volteler, die op 15 oktober 1811 een brief schrijft uit Polotsk. Maar van de meeste Lochemers wordt niets meer vernomen. Zij blijven achter op de Russische of Poolse slagvelden, zoals Gerrit Klein Sprokkelhorst (alias Strokappe), Harmen Beumer, Jan Wonink, Willem Westerholt en Albert ter Schegget. Op 16 december 1812, drie dagen voordat Napoleon zich uit het uitgebrande Moskou terugtrekt, zendt Thomasson nog een hooggestemd verslag aan de sous-prefect over het kroningsfeest, dat in Lochem is gehouden, omdat 7 jaar geleden, de Keizer zichzelf op 2 december in de Notre Dame de keizerskroon had opgezet. De desastreuze oorlog van Napoleon tegen Rusland in 1812, waarbij van het Franse leger van 600.000 man er slechts 20.000 behouden terugkeren, zorgt ervoor dat Napoleon daarna opnieuw mannen nodig heeft, hoewel de berichten uit het Oosten verontrustend zijn. Jakob Walter, uit Ellwangen, gewoon voetsoldaat in het Napoleontische leger, noteert in zijn dagboek bijvoorbeeld: ‘continu bestookt door Kozakken, we zijn vuil, en hongerig, beroofd door bandieten. Het kost me een uur weken om de korsten op mijn handen, oren en neus, zo groot en dik als dennenschors, te verwijderen’. Geen weet hebbend van die ellende doet Thomasson begin 1813, samen met de maire van Laren, van Nagell, een oproep aan alle jongelingen tussen 23 en 30 jaar om vrijwillig dienst te nemen in het gehergroepeerde leger, waarbij ze een handgeld van 100 francs krijgen (ongeveer € 1000,- nu). Daar komt verzet tegen, met opruiende leuzen langs de openbare weg, dus is een nieuw bericht nodig: ‘De maire van Lochem, met verontwaardiging vernomen hebbende, dat men zich heeft verstout, om oproerige en voor het gouvernement beledigende uitdrukkingen openlijk aan de publieke weg neer te schrijven en willende dergelijke hoogst strafbare daden tegengaan, belooft bij dezen een premie van ƒ50 te genieten bij degene, welk de dader weet aan te wijzen en verbiedt tevens alle rustverstorende bedrijven’. Of dat tegen de beledigingen heeft geholpen, weten we niet, maar in maart 1813 vertrekt Frans van Loo als enige vrijwilliger naar het 86ste regiment voltigeurs. (lichte infanterist, letterlijk: een goede schutter). Om toch over voldoende soldaten te kunnen beschikken, voor weinig geld, bedenkt Napoleon een oplossing met de oprichting van een keurkorps samengesteld uit de zonen van de meest gegoede ingezeten, een ‘Garde d’Honneur’. En die gegoede ingezetenen kunnen dan meteen een ‘vrijwillige’ bijdrage schenken aan de regering. Uiteindelijk zullen 23 Lochemers als vrijwilliger toetreden. Dat is best veel. De stad heeft in die tijd 1538 inwoners, waarvan de helft, 770, mannen. De armoe is wel groot, maar de anti-Franse stemming in Lochem blijkbaar niet. Men voelt zekerheid, want de Fransen zorgen niet alleen voor orde, maar ook voor een goede administratie, waardoor men de indruk krijgt dat iedereen gelijk is. Zelfs de adel is niet echt anti-Frans, want op 11 augustus 1813 meldt Thomasson dat, als vrijwillige bijdrage, voor 5400 frs. is ingetekend door de heren van der Borch, van Nagell, 4 van Heeckerens en Staring, vanuit Laren en ‘maar’ voor 800 frs. door 2 heren Reerink, Thomasson, Joosten en Leen, vanuit Lochem. Op 17 augustus meldt Thomasson aan de sous-prefect, dat de 15e, de verjaardag van de keizer, een algemene vreugdedag is geweest: in de kerk is om 10 uur ’s morgens door een grote schare aanwezigen een plechtige Te Deum gezongen, er zijn redevoeringen gehouden, gebeden en dankzeggingen uitgesproken, en hij, de maire, heeft de gelukwensen van de ambtenaren in ontvangst genomen. Ook bericht hij op 2 november 1813 aan de sous-prefect dat ‘drie personen ter completering van de nationale garde zich a.s. vrijdag om 8 uur te Zutphen zullen bevinden, nl. Berend Hendrik Grutterink, Gerrit Reerink en Arend Weernink’. Maar ze zijn waarschijnlijk niet meer bij de Franse troepen ingelijfd. 1813-1814 Kozakken bevrijden Lochem Napoleon verliest in de slag bij Leipzig, op 16-19 oktober 1813, van zijn 190.000 man tellende leger, 80.000–110.000 soldaten (ze sneuvelen, worden gevangen genomen, zijn gewond of sterven alsnog aan de difterie). De Russische en Pruisische troepen krijgen na deze slag de opdracht meteen door te stoten naar het Noorden van het Franse rijk. En dat is Nederland. Op 11 november 1813 rijdt een afdeling kozakken, voor de Lochemers de eerste bevrijders, Lochem binnen. De Franse beambte, Ten Sande, is al eerder, op 7 november, vertrokken. Dus de vijand is weg, maar zijn de kozakken, behalve bevrijders, ook vrienden? De bewoners zien ze in elk geval met wantrouwen de Molenstraat in lopen. Ze komen dan wel als bevrijders, hebben voedsel en onderdak nodig, maar hebben ook een angstaanjagend uiterlijk en zeer botte manieren. De Lochemers zijn wel wat gewend van hun diverse bezetters en bevrijders, maar deze kozakken gedragen zich helaas als ruwe veroveraars en zeker niet als vriendelijke bevrijders. Vrouwen, huwbare dochters en jonge dienstmaagden worden uit voorzorg verborgen gehouden, goud en andere kostbaarheden worden begraven en paarden en koeien worden in het Ampsense Broek of het Grote Veld ingejaagd. In Lochem gaan de Kozakken zonder kloppen een woning binnen, eisen om goed getrakteerd te worden op voedsel en drank, liefst jenever en het beste bed in huis, ze zijn tenslotte de bevrijders. Smerig zijn ze, met hun kleren in veel lagen om hun lijf, zonder te wassen. En als de kip of het vlees te lang op zich laat wachten verslinden ze het wel rauw. De Kozakken schuimen de boerenhoeven buiten Lochem af op zoek naar brandewijn, luidkeels roepend ‘Schnaps, Schnaps’. Want door hun tocht door de Duitse gebieden weten ze wel hoe ze aan hun drank moesten komen. De hoofdwacht van de Kozakken betrekt het huis van Jacob Swaters, de schoenmaker, aan de Smeepoort. De Kozak-officieren in de hoofdwacht eisen bij elke maaltijd een fles wijn, te beginnen bij het ontbijt. Burgemeester Thomasson heeft er grote moeite mee. Hij voelt zich voor de tweede keer als een burgemeester in bezettingstijd, met vreemde soldaten, met ruige manieren, met oorlogsmachinerie, paarden en wagens. Ze bepalen niet alleen het straatbeeld in Lochem, ze verstikken de stad met hun materieel en luidruchtig optreden. In begin 1814 zendt hij een lange lijst van verzoeken en leveringen naar Zutphen, waarbij hij vermeldt dat ondanks herhaaldelijk aandringen hij niet in staat is er kwitanties bij te overhandigen, want die krijgt hij niet van de kozakken. Maar hij blijft wel op zijn post. Op 17 november komt er een opbeurende proclamatie van Graaf Leopold van Limburg Stirum uit Den Haag : ‘Uyt zijn’t naam van Zijne Hoogheid den Heeren Prince van Oranje, mee te delen dat alzo de Gezegende Herstelling van Zaken met vast schreden nadert’. Van Limburg Stirum vormt, samen met Gijsbert Karel van Hogendorp en Frans Adam van der Duyn van Maasdam, het voorlopig driemanschap, dat de prins van Oranje heeft gevraagd om de regering op zich te nemen als soevereine vorst. Een opbeurend bericht, maar in Lochem is dat nog niet merkbaar. Voedsel en drank zijn schaars geworden nadat meerdere legers en vaak ook nog de meest ongeregelde en ongedisciplineerde delen, via de Goorseweg of de Maandagsdijk Lochem zijn binnengekomen. Op 30 november 1813 landt de Prins van Oranje op het strand van Scheveningen en op 3 december aanvaardt hij het gezag over Nederland. Dat zou een begin van rust kunnen betekenen, maar burgemeester Thomasson vreest toch ongeregeldheden tussen de orangisten en de Frans georiënteerde patriotten. Daarom laat hij een vermaning door ds. A.H. ter Hoeven voorlezen van de preekstoel in de Gudulakerk, om de overgang van een Franse naar een eigen staat vooral rustig en stil te laten verlopen, zodat van een goede gang van zaken sprake kan zijn. Op 2 december meldt Thomasson dat hij geld uit de stadskas heeft moeten halen, maar daarvoor geen toestemming aan de sous-prefect heeft kunnen vragen omdat alle wegen naar Zutphen zijn afgesloten. Op 12 december stuurt Thomasson een verklaring van hem en zijn ambtenaren dat ze trouw zullen zijn aan het nieuwe bewind en enige dagen later feliciteert hij de Commissaris-Generaal van het departement van de Boven-IJssel, van Heeckeren van Kell, met zijn benoeming. Dat is een teleurstelling voor sous-prefect van den Borch, die op die aanstelling had gerekend. Merkwaardig genoeg komt uit Zutphen, van het inmiddels Nederlandse militaire gezag, een bevel, gericht aan burgemeester Thomasson, om 20 arbeiders te leveren, met het dreigement: ‘Gij kunt er staat op maken, dat zelfs bij de achterblijving van een persoon dadelijk een militaire executie aan uw persoon zal plaats hebben’. Ook moet Lochem weer goederen leveren aan de militaire commandant in Zutphen, namelijk 8 dekens, 24 lakens, 52 hemden, 2 pakken oud linnen, 1 pak windsel en 1 pak pluksel. Daar blijft het echter niet bij, ook Lochemse mannen moeten geleverd worden: op 9 januari 1815, 4 man, op 12 februari, 30 man bewapend met geweer of piek en 50 man ongewapend. Dit om Deventer in toom te houden, want daar zitten nog steeds Fransen. De Lochemers hebben er meer dan genoeg van. Ze zijn zelfs de wanhoop nabij. Steeds weer trekken er groepjes leger door Lochem die gehuisvest moeten worden. Herhaaldelijk moeten goederen en manschappen geleverd worden. En ondertussen moet ook de rust bewaard blijven. Dat noopt burgemeester Thomasson (geen ‘maire’ meer) om op 20 februari 1814 aan de Soevereine Vorst te schrijven: ‘.. hoe dat door aanhoudende zeer zware inkwartieringen en doormarschen van Cosakken en andere Russische, Pruisische en Saxische troepen de bewoners van de gemeente van Lochem buitengewoon zwaar gedrukt, in den grootsten nood gebracht, en de minvermogende ingezetenen tot een staat van gebrek gebracht zijn, welke met de beste wil boven het vermogen der meer gegoeden ingezetenen gaat, om daarin de noodwendige hulp te verlenen: zodanig dat velen niet meer weten vanwaar zich de eerste en volstrekt onontbeerlijke levensmiddelen te verschaffen: zo zelfs, dat bij onderzoek gebleken is dat niet alleen huisraad, maar ook kleding van sommigen in de Bank van Leening verpand is geworden’. Blijkbaar heeft Lochem, na deze wanhoopsmededeling, net als andere gemeenten, een bedrag ontvangen, want Thomasson noteert twee maanden later dat hij enkele ingezetenen samen voor ƒ1000,- aan inkwartieringkosten heeft vergoed, daarnaast aan verschillende winkeliers bedragen voor bijvoorbeeld geleverd vlees en jenever en aan zichzelf een bedrag voor privé voorgeschoten inkwartieringskosten. Ook de natuur helpt de Lochemers. In februari 1814 stijgt het water in de Berkel zodanig dat de kozakken Lochem niet meer in de route opnemen en de kwelling van de burgers ophoudt. En op 22 april capituleert het Franse garnizoen in Deventer, waardoor de oorlog in onze streek voorbij is. Tenminste, dat denkt men, want op 18 juni marcheren 750 man Brunswijkers en 50 paarden Lochem binnen. En de volgende dagen nog een paar maal hetzelfde aantal. Het houdt maar niet op met ‘bezettingen van de bevrijders’: in augustus 1814 komt een Hannovers veldbataljon (actieve troepenmacht van 250-800 man) vragen om inkwartiering en op 15 oktober 1814 een detachement uit Rusland terugkerende Franse krijgsgevangenen, 45 officieren, 319 onderofficieren, soldaten en 4 vrouwen. Lochem moet 4 wagens en het Scholtambt 6 wagens leveren. Napoleon blijkt toch nog niet helemaal verslagen, want hij ontsnapt uit Elba en brengt nog 100 dagen onrust in Europa, voordat hij op 18 juni 1815 in de slag bij Waterloo definitief wordt verslagen. Nadat de Europese machthebbers tijdens het Congres van Wenen de kaart van Europa opnieuw hebben ingekleurd kan burgemeester Thomasson op 17 maart 1816 meedelen dat de eerbiedwaardige soeverein de titel en waardigheid heeft aangenomen van Koning Willem I der Nederlanden en Groothertog van Luxemburg. Gezag terug, waardoor Lochem eindelijk geen doorgangshuis meer is voor alles wat eten, drinken en onderdak eist? Verlost van ruwe, veeleisende mannen en verzoeken om geld en goederen? Het lijkt erop. Dus toch een beetje feest. Klokken worden geluid, de stad verlicht en de ingezetenen mogen zelf bepalen hoe ze feest willen vieren, als het maar ‘betamelijk’ gebeurt. De Achterhoek is dan wel een van de eerst bevrijde gebieden in Nederland. Maar om dat zeker te stellen blijven in de Graafschap ongeveer 400 kozakken hangen. Ze zijn in staat om onder de meest primitieve omstandigheden te overleven, net als hun paarden. Van de koude winter in Nederland hebben ze totaal geen last. Gedisciplineerde vechters zijn het niet, maar ze jagen door hun woeste uiterlijk en geschreeuw wel angst aan. De Lochemers ondergaan het allemaal met vrees in hun hart. Burgemeester Hermannus Joachim Thomasson sterft op 23 april 1833 op 76 jarige leeftijd. Hij is van 1795 tot 1833 burgemeester van Lochem geweest, in tijden van grote veranderingen, van allerlei doortrekkende legers en ingekwartierde soldaten en van steeds weer nieuwe machthebbers in Den Haag.