Parkeren op de Kleine Markt In de jaren na de Tweede Wereldoorlog werd de auto hét symbool van mobiliteit en bewegingsvrijheid, een luxegoed dat uiteindelijk binnen vrijwel ieders handbereik kwam. “In deze jaren verovert de auto niet alleen de harten van de consument, maar ook het stads- en straatbeeld”, zo kunnen we lezen in het boekje Lochem 1945-1970, Beelden van een kleine landstad in de nieuwe tijd. (Zaltbommel 2007) “De Lochemse marktpleinen veranderen van idyllische verstilde stadsruimten in zakelijke parkeerterreinen”. Kenmerkend voor de tijd van de wederopbouw is het positivisme waarmee de vooruitgang werd benaderd. Al het “blik” op straat was een teken van welvaart, van bedrijvigheid en grenzeloze mogelijkheden. Geen wonder dat drukke verkeersknooppunten, busstations en met geparkeerde auto’s bezaaide pleinen zonder schroom ook op ansichtkaarten zijn afgebeeld. Op de hierbij afgebeelde ansichten van de ‘Kleine Markt” in Lochem strijden de oude gevels aan het plein met de moderne automobielen om aandacht. Beide kaarten zijn rond 1950-1955 uitgegeven door Hotel ’t Zwijnshoofd, dat hiermee waarschijnlijk gelijk wilde aantonen, dat het naast een prominente plek in het stadscentrum ook over een ruime parkeergelegenheid beschikte. Inmiddels is het stadsbeeld behoorlijk veranderd: de panden van de Rotterdamsche Bank en Hotel ’t Zwijnshoofd zijn door nieuwbouw vervangen en het pleintje is teruggegeven aan de voetgangers en terrasbezoekers.