Staringkoepel

Een zelf over te trekken veerpontje over de Berkel is de enige toegang tot een schilderachtige theekoepel. Vanaf de kleine verhoging waarop deze ‘Staringkoepel’ zich bevindt, maar helemaal vanaf de eerste verdieping heb je uitzicht over de Berkel en op de bosrijke terreinen van de Velhorst en de Boekhorst. Een weelde die je je van Natuurmonumenten vrijelijk mag veroorloven. Thee en taartjes moet je dan wel zelf meenemen.

Een lastige erfenis

Landman en dichter Antoni Staring van de Wildenborch en Johanna Andrea Charlotte van der Muelen kregen acht kinderen. Dat leverde een lastige situatie op bij de verdeling van hun erfenis, want die bestond vrijwel alleen uit de bezittingen in huis en land van de Wildenborch. In achten verdelen was niet wenselijk en geen van de kinderen had voldoende contanten om het geheel over te nemen en broers en zussen hun erfdeel uit te betalen.

Brants

Maar er was wel een vermogende kleinzoon in de persoon van Jan Isaac Brants, zoon van Winanda Mathilde Staring en Jan de Neufville Brants. De voorouders van Brants hadden belangen (gehad) in verschillende ondernemingen en bijvoorbeeld zaken gedaan voor en met ijzer-, staal-, en wapenhandelaar de Geer, die carrière had gemaakt in Zweden. Jan Isaac had zijn ouders al vroeg verloren en hij was opgevoed door zijn grootouders op de Wildenborch. Hij studeerde nog rechten in Utrecht, maar had vermogen geërfd. Zo kon de boedel alsnog verdeeld worden: Jan Isaac Brants verwierf de Wildenborch en hij compenseerde zijn ooms en tantes uit zijn andere bezittingen. Zo kreeg oom Winand huize de Boekhorst en tante Constance ’t Draafsel.

’t Draafsel

Al in 1377 is er sprake van een hoeve ’t Draafsel aan de Berkel in Dochteren. Later moet die via toevoeging van een ‘landsheerkamer’ zijn uitgegroeid tot havezate met een hoofdgebouw en een bouwhuis (boerderij). Dat hoofdgebouw diende omstreeks 1800 als zomerverblijf van de Zutphense rentmeester Hasebroeck en zijn familie, eigenaars van het erf. Vervolgens diende het ook als zomerhuis voor Gerhard Jan de Leeuw van Coolwijck. Hij verbond het via een voetbrugje over de Berkel met de Boekhorst dat hij had geërfd. Maar in 1842 was hij genoodzaakt al zijn onroerende goederen in openbare verkoop te brengen, waar Jan Isaac Brants ze aankocht. Waarschijnlijk al met een boedelscheiding van de Wildenborch in het achterhoofd.

Caarte van de Berkel
 Uitsnede uit de Caarte van de Rivier den Berkel (1763) door L.H. Bonnet, Gerrit Ravenschot, en J.H. van den Heuvel                  Erfgoedcentrum Zutphen.

Theekoepel

Constance

 Constance Staring

Ook Constantia (soms ook Constancia) Ernestine Theodora, zoals Constance voluit heette, gebruikte ’t Draafsel alleen als zomerverblijf. Zij woonde zelf vanaf 1844 bij haar zuster en zwager van Panhuys-Staring op het door hen gebouwde huize Enzerinck in Vorden en vanaf 1859 met hen in de Haag. Het herenhuis van ’t Draafsel vond ze al snel oncomfortabel en verouderd. En voor haar verblijf op zomerse (mid)dagen was een eenvoudig optrekje voldoende. Dus liet zij in 1850 van de stenen van het huis een elegante theekoepel bouwen. Niet precies op de plek van het huis, maar op een nabijgelegen verhoging, omringd door beukenbomen.

Ets
Ets van de Staringkoepel door Caroline König, ca 1920.                                 Stedelijk Museum Zutphen

Vanaf het balkon

Op de verdieping had zij via de openslaande deuren of vanaf het balkon zicht op de landerijen, op de meanderende Berkel en op de bomen van de Boekhorst en de Velhorst aan de overkant. En als zij iets nodig had hoefde ze maar het klokje te luiden, zodat de familie van de boerderij haar kon bedienen.

Constance overleed in 1893 in Den Haag. Van haar bezittingen ging in elk geval ’t Draafsel naar haar broer Willem, die ook in den Haag woonde. Die verkocht het geheel al vrij snel aan de gebroeders Velhorst, tot dan toe pachters van de boerderij. De koepel was zichtbaar vanuit de boerderij, had voor hun bedrijfsvoering geen functie. Meester Heuvel vertelt ergens hoe ze er wel, na gedane arbeid, aangenaam verpoosden.

vanuit Draafsel

 Staringkoepel gezien vanuit ’t Draafsel

Woude

 Staringkoepel door F. van der Woude                                   collectie Dik Kok

In den Staringskoepel op visite

Al in het begin van de 20e eeuw kreeg de Staringkoepel landelijke aandacht. Het tijdschrift ‘Onze eeuw’, “Maandschrift voor staatskunde, letteren, wetenschap en kunst”. bevatte in 1914 een artikel van redacteur G.F. Haspels, waarin hij zijn bezoek (per fiets!) aan de koepel beschrijft. En zijn ontmoeting met de bewoners van ‘t Draafsel, die hem de bibliotheek laten zien die de freule er op na hield. Hij citeert uitvoerig uit dichtbundels die hij daarin tegenkomt. Het artikel begint als volgt:

 

recensie

” Daar sta ik dan in de portiek van den Staringskoepel.
Kijk, drie arcaden, waarvan er één door heesters zoowat dichtgegroeid is. De beide andere leiden naar boschpaadjes, waarvan ik dat ééne kom afwandelen, langzaam en droomend in het zwijgende, zich veel-heugende bosch.

Drie arcaden; inderdaad een grootsch gebaar voor ’n open onderbouw van een eenvoudigen, achterhoekschen koepel. Ook zijn de arcaden niet van arduin, maar van baksteen, die hier en daar door den verweerden, afgebladderden pleister heengrijnst. Daarbij is het portiekje zóó klein, dat men er alleen uit kan zien, en de slanke arcade zoo smal dat ze nauwelijks één mensch tegelijk toegang geeft. Toch schijnt deze mengeling van grootsche gedachte en kleine afmetingen, van weidsch gebaar en bijna-boerschen eenvoud mij even verrassend als natuurlijk. Even opvallend èn gewoon als het feit, dat ik den sleutel van dezen koepel in de hand houd.

Hoe mag ik, zonder eenig recht, hier als eigenaar binnentreden? Ja, men heeft mij dien sleutel toevertrouwd op het Draafsel, die deftige boerderij, ééns een kasteel. Zonder navraag naar mijn herkomst. Zonder voorwaarde, of reserve, of vermaning.”

Haspels gaat nog vele pagina’s door en eindigt door weemoed overmand:

en zoo dankbaar. En met huiverende bevreemding het duisterend landschap aanziende en opkijkend naar den zwartblauwen hemel, waaruit sterren me tegenflonkeren, vraag ik me af: of ik nog ooit zóó dankbaar zal worden en zóó weemoedig? “

De Velhorst

Jhr. mr. A.H. Martens van Sevenhoven, archivaris van het rijksarchief in Arnhem, erfde in 1923 het kasteel en landgoed de Velhorst aan de overkant van de Berkel van zijn ouders. Als historicus en overbuur had hij een bijzondere belangstelling voor de Staringkoepel en ging het hem aan het hart dat die niet meer gebruikt en onderhouden werd. Om hem voor verval te behoeden kocht hij in 1929 zelf de koepel en het beukenbos. Maar, zo meldde hij, de staat van het gebouwtje maakte het onverantwoord nog bezoekers toe te laten.

zomer 1944

 Zomer 1944, redelijk intact

De koepel liep door de Tweede Wereldoorlog geen verdere schade op, maar raakte toch steeds verder in verval. De nazaten van Martens van Sevenhoven, die in 1952 was overleden, hadden weinig belang bij dit stukje eigendom aan de andere kant van de Berkel. Dat was immers, net als de Velhorst zelf, al ondergebracht in een stichting die uiteindelijk zou overgaan naar Natuurmonumenten.

toestand in 1965

 De toestand in 1965

Avontuurlijke jongelui wisten de plek wel te bereiken, kerfden hun naam in het stucwerk en zagen de kraaien vliegen tussen de balken. Betreden was best gevaarlijk; de verdiepingvloer was grotendeels verdwenen.

verdiepingvloer verdwenen

 De verdiepingvloer was grotendeels verdwenen

Van de historie had niet iedereen evenveel benul. In 1965 wist Tubantia nog te melden dat “de dichter Staring (er) menig poëem schreef”. Wisten zij veel dat de dichter al lang voor de bouw was overleden?!

Toen de laatste telg uit de familie Martens van Sevenhoven 1972 overleed werd de overdracht van Velhorst en Staringkoepel aan Natuurmonumenten een feit.

Plannen

Al in de vijftiger jaren waren er initiatieven tot herstel en ook later ontstonden er plannen, onder meer vanuit het Servicecentrum Plattelandsontwikkeling Achterhoek SPA. Maar voor de gemeente Laren was zo’n project niet te behappen. Bovendien maakte de bestemming ‘natuur’ een rendabele exploitatie, bijvoorbeeld als zomerhuisje of atelier, onmogelijk. Toch liet de koepel de bestuurderen niet onberoerd, want het was oud-wethouder Harkink van de (inmiddels gefuseerde) gemeente Laren die tegen het eind van de eeuw bij een toevallige ontmoeting met bestuurslid Marjan Houpt van de Historische Vereniging Lochem Laren vertelde over de droevige staat van de ruïne.

droevige staat

 De droevige staat van de ruïne

Voor haar, als import Lochemse, was het nieuwe kost, maar zij vond het waard een nieuwe poging te wagen. Vrijwilligers van de Historische Vereniging zouden heus wel stenen willen bikken of balken versjouwen om bij te dragen aan de herbouw. Samen met Paul Seesing die het eerdere initiatief vanuit SPA had ondernomen zocht zij opnieuw naar draagvlak. De fusiegemeente Lochem zag niets in een gemeentelijke monumentenstatus. Waarschijnlijk waren ze beducht voor de daaraan klevende verplichtingen voor henzelf. De lokale boswachter van Natuurmonumenten zag het ook niet zo zitten. En de nabije boeren zaten niet te wachten op een toeristische trekpleister en wandelaars over en parkeerders op hun erven.

Marjan en Paul moesten praten als Brugman en liefst niet in het Haagse idioom van Marjan, maar in de Achterhoekse sproake van Paul. En ze bereikten in elk geval dat de gemeente alle belanghebbenden om de tafel uitnodigde. Zo zaten ze op 27 november 2000 allemaal aan tafel onder leiding van wethouder Oudenampsen van Lochem. Namens de Historische Vereniging had Dick Kok inmiddels het stokje overgenomen van Marjan Houpt. Alle neuzen stonden dezelfde kant op: boer Roekevis, buurman van ’t Draafsel wilde de koepel wel op eigen kosten herstellen, mits er semi-permanente bewoning mogelijk zou worden. Er kwamen voor de exploitatie ook allerlei andere suggesties op tafel, zoals verkooppunt van streekproducten, een minicamping, exposities door de Historische Vereniging. Alleen boer Ligtenbarg van ’t Draafsel maakte zich zorgen over beperking in zijn mogelijkheden als landbouwer. En hoe dat nu precies moest met de formele bestemming bleef wat onbestemd.

Natuurmonumenten

Er moet binnen de vereniging Natuurmonumenten een lampje zijn gaan branden. In die eerste bijeenkomst hadden ze zich nog vooral als belangstellende opgesteld. Ze waren wel bereid om de bouwval onder voorwaarden over te dragen. Maar niet lang daarna namen ze juist het voortouw. In juni 2002 presenteerden ze een uitgewerkt plan. Natuurmonumenten zou zelf de restauratie realiseren, er zou geen (semipermanente) bewoning komen, maar alleen een informatiefunctie over cultuur en natuur in de Graafschap en over de ontwikkeling van Landgoederen en de Berkel. En het project zou worden uitgevoerd als leerling-werkplaats voor de restauratiebranche. Om overlast voor de agrarische bedrijven te voorkomen was de toegang bedacht via een voetpad langs en het zelf te bedienen pontje over de Berkel. De totale begroting liep tegen de 300.000 euro; provincie en gemeente waren bereid in de kosten bij te dragen.

Plan

Restauratieplan voor de voorgevel

Iedereen was enthousiast over het plan; misschien hadden alleen de beide boeren nog wat aarzelingen. Natuurlijk waren er nog allerlei formaliteiten nodig, zoals een vrijstelling van het bestemmingsplan en de aanwijzing tot gemeentelijk monument. Maar uiteindelijk kon in het voorjaar van 2004 met uitvoering worden begonnen.

Patroons en gezellen

Ervaren en gespecialiseerde metselaars, timmerlieden, smeden, schilders, stukadoors en dakdekkers begeleidden jonge medewerkers die nog moesten groeien in het vak. Op een film die Natuurmonumenten van het project liet maken spat het plezier in hun werk van deze patroons en gezellen af.

Patroon en gezel

 Patroons en gezellen                     still uit film van Natuurmonumenten

De restauratie werd uitgevoerd door vaklieden van de volgende bedrijven:

  • Ontwerp: Tony de Haan, Natuurmonumenten

  • Bestek en toezicht: bouwkundig buro van der Ham

  • Bouwbedrijf Dijkhof

  • Smederij Oldenhave

  • Schildersbedrijf Boerstoel

  • Intergros stucadoorsbedrijf

  • Rietdekkersbedrijf Hissink.

Op de eerste verdieping werd op de wand een gedicht van Staring aangebracht.

Ik zag haar aan, en diep bewogen,

Smolt ziel met ziel ineen.

O tooverblik dier minlijke oogen,

Wier flonkering op mij scheen!

O zoet gelispel van dien mond,

Wiens adem de eerste kus verslond!

Strofe uit: “Herdenking” (1820)

door A.C.W. Staring

kus

Houtkunstenaar Harry Leurink liet zich door het gedicht inspireren tot een rozet aan het plafond.

Als bonus voor de bezoekers werd de toegang tot de koepel ontworpen via het voetpad langs de Berkel en met een voetpontje dat men zelf moet overtrekken.

Pontje

 Voetpontje         foto Wim Kusee   www.pontjes.nl

Opening

Al op 11 oktober 2004 vond de feestelijke heropening plaats. “Joffer Rosalie” schonk de gasten een schippersbitter, Gelders gedeputeerde Theo Peters verrichtte de officiële opening en vertegenwoordigers van Natuurmonumenten en de gemeente onthulden de houtsculptuur van Harry Leurink. Troubadour en verhalenverteller Gery Groot Zwaaftink maakte de feestvreugde compleet.

opening

Joffer Rosalie tijdens de opening           foto Dick Kok

Zo kan de tegenwoordige bezoeker net zo in vervoering raken als G.H. Haspels in 1914.

 

Verantwoording

Marjan Houpt en Dick Kok waren betrokken bij het initiatief om de Staringkoepel in ere te herstellen. Toen tijdens een Geschiedeniscafé van het HG de film van Natuurmonumenten over die restauratie werd vertoond deelde zij haar herinneringen eraan en hij zijn documentatie erover met de auteur.

Overige bronnen:

  • A.H. Martens van Sevenhoven, Het Draafsel en de Staringkoepel in Een keuze uit zijn geschriften, 1977

  • A.H. de Haan Plan voor de restauratie van een theekoepel gelegen aan het riviertje de Berkel, 2002

  • CeesJan Frank, Monumentengids Lochem, 2012

  • Focko De Zee en Wout Klein, Over Lochem/Kastelen, 2018

  • Wikipedia, Delpher en overig Internet