Overslaan en naar de inhoud gaan

Café in het hart van Lochem

Broodtekst

Gerrit Scholten is geboren in het hart van Lochem op zondag 31 oktober 1940. Hij noemt zich ook een zondagskind. Zijn wieg stond boven het café dat nog steeds centraal staat op de Kleine Markt, naast de Gudulakerk en het oude raadhuis. Een plek van historie.

Meenderink 1

Café MeenderinkDronkenlappen

Boven de gevel staat in gouden letters op een zwarte ondergrond: Café Meenderink Restaurant. De naam Meenderink had het al had toen mijn ouders het bedrijf overnamen in 1935. Het was een verlopen toko. Er kwamen mensen die zeïkten gewoon door de stoel heen en mijn vader zei: ‘Dat gedonder moet ik niet hebben.” Hij heeft veertien dagen het café dichtgedaan. Al die mensen die allemaal aan de drank waren. allemaal dic zuipers die nog geen nagel hadden om aan hun kont te krabben, die moest hij niet meer hebben. Langzaam heeft hij er een heel goede zaak van gemaakt.

Arme tijd

In die tijd hadden we ook nog weleens een paar hotelgasten. Dan sliep mijn vader in de badkuip om de slaapkamer te verhuren. Ja. je moest geld hebben. Het was toen een arme tijd. hoor. We hadden het helemaal niet zo makkelijk. De Eilat. de jeneverstokerij in Schiedam.

heeft mijn vader heel goed geholpen en de Hengelosche Bierbrouwerij ook. Het kost tijd om een verlopen zaak weer op te bouwen. Tot voor een paar jaar geleden waren er nog wel wat oudere mensen die soms tegen mij zeiden: 'Dag meneer Meenderink'. Omdat ze dachten dat ik van Meenderink was, maar dat was helemaal niet zo. Dan zei ik: ‘Dag mevrouw.'

Gewone Lochemse jongen

Verder zie ik mezelf als een gewone normale Lochemse jongen. Dialect praten kan ik wel. maar doe ik niet altijd. De kleinkinderen kunnen het niet. maar eigenlijk moet je het wel in ere houden. Tot ik in dienst ging, woonde ik bij mijn ouders boven de zaak. Er was gewoon een woonhuis boven. De woonkamer was aan de voorkant: je keek zo op de Markt. Dat was hartstikke mooi. Er waren twee, drie slaapkamers, ja. drie slaapkamers. We aten wel altijd beneden in de keuken, want er moest altijd iemand bij de zaak zijn. Daarvoor hadden we wel ome Free Leusink. Die is later gaan varen, Op de Statendam, en toen is hij weer bij ons teruggekomen.

Aardappels schillen met de klomp

Mijn ouders waren makkelijk. niet streng. ‘Ja’ als het ‘ja’ was en als het ‘nee’ was. was het ‘nee’. En verder was alles goed. Toen ik zes, zeven jaar was, moest ik helpen nieuwe aardappels te schillen met de klomp. Om nieuwe aardappels zit een heel dunne schil. Met de klomp ging je heen en weer en dan ging de schil er vanzelf af. Dan hoefde je ze niet te schillen. Andere jongens gingen naar het zwembad. maar ik moest eerst die emmer met aardappels klaarmaken. eerder mocht ik niet weg.

Ik had een broer en ik heb een zusje gehad. Dat heeft nog maar een of twee dagen geleefd. Ze is geboren op 30 oktober 1939 en ik ben van 31 oktober 1940. Dus mijn vader kon wel aardig goed rekenen. Mijn broer Jan is geboren in 1945. 9 september.

Duitsers in het café

In oorlogstijd was het wel minder in het café van mijn ouders, maar de zaak draaide door. Er kwamen ook wel Duitsers natuurlijk. Die namen het café in. Ik heb nog in de schuur geslapen met Duitsers. Enkele sliepen op het biljart en onder het biljart: ik zie ze zo liggen. Er was ook een Duitser, een jonger jongetje. die zat te huilen bij mijn moeder. Die wou het helemaal niet. En mijn moeder zat ook al bijna te huilen, die kon dat helemaal niet hebben. Dat was een drama, ja, alle Duitsers zijn niet verkeerd, helemaal niet. Die moesten toch ook. Ja, dat was echt een drama, nou, dat kan ik me allemaal heel goed herinneren.

Deportaties

NVroomenaast ons woonde de familie Vroomen, waar nou 't Raedthuys' is. Ze hadden een manufacturenzaak. Ik weet heel goed dat die zijn opgehaald. In 44 geloof ik, als een van de laatste. Dat heb ik gezien, met dat meisje met rood haar en een paardenstaart, brilletje op. Die zie ik nu zo weer gaan, maar ik wist natuurlijk niet wat er aan de hand was.

Bom op café Bielderman

Op een goed moment was ik aan het spelen in de Achterstraat. En toen viel er een bom op café Bielderman. Het café bleef intact maar de feestzaal was in puin geschoten. Dat was een klap! Mijn vader kwam naar buiten toe, want hij wist dat ik daar was. O. gelukkig, ik was er nog. Er waren geen doden gevallen, maar de hele zaak was naar de verdommenis. Er zat een gat in de grond. En ik weet heel goed dat de vliegtuigen over kwamen. Dan stond mijn moeder boven op de slaapkamer te kijken. “Ja,” zei ze, ‘die gaan allemaal naar Engeland toe.” Dat kan ik me nog goed herinneren.

De bevrijding

Bij de bevrijding was ik bij Van Oortmarssen, de werkster van mijn moeder, en de Canadezen kwamen Lochem binnenmarcheren. Toen werd er plotseling vanaf de kerk geschoten naar Duitsers. Die lagen aan de andere kant van het kanaal. Nou, toen was in één keer die optocht afgelopen. In ons café waren een paar ruiten kapot. doordat ze op de kerk hadden geschoten. Ik heb ook nog gezien, dat zal ik nooit vergeten, dat die tankjes langs de schouwburg reden. Die remden dan en dan schudden ze helemaal heen en weer. Dat vond ik zo mooi. Van die kleine tankjes waren dat. Van de bevrijding kan ik me niet veel meer herinneren. Ja, er was wel feest, op de kleine markt, maar hoe dat was? Daar kwamen ze allemaal bij elkaar en daar was blijdschap, dat kan ik me wel herinneren, maar verder weet ik het niet.”

Met een liniaal op de handen

In 1946 ben ik naar school gegaan. Of ja, kan ook wel 1945 zijn. Ik ging naar de school van Jonker. vlakbij huis. Daar ben ik ook nog een week afgestuurd. Dat kwam door juffrouw Onderwater. Ik was links. Ik schreef links. Toen sloeg ze me met een liniaal op de handen en dat deed me zo’n zeer. Ik dacht: jij bent morgen aan de beurt. Dus ik de volgende morgen met een wandelstok naar school. Je had daar toen nog die smederij van Breukink, en daar kwam juffrouw Onderwater. dat kreng van een wijf, rechtop op de fiets. Tien voor negen, kon je de klok op gelijkzetten. Nou, daar kwam ze om de hoek en ik zo met die stok, en zij lag op de kop in de berm. Ik zette het op een lopen naar huis. Hoofdonderwijzer Jonker kwam achter me aan. In de keuken had hij me te pakken. Toen zei pa: ‘Hou op, jij bent op school de baas en ik ben hier de baas.” Maar ik mocht niet meer naar school. Ik moest met mijn vader naar de inspecteur van onderwijs in Zutphen om een test te doen of ik wel goed wijs was. Toen vertelde die man tegen mijn vader: *Wat doet u eigenlijk hier?” ‘Ja’ zei mijn vader, ‘ik word hierheen gestuurd.” ‘Nou,’ zei die. ‘donder maar op naar Lochem toe.” Toen ging ik naar een andere klas, bij juffrouw Kruizinga. Dat was een heel aardig mens, was niks mis mee. Nou ja. de lagere school was zo afgelopen.

Verbouwing

Mijn vader heeft in 1949 een hele grote verbouwing gedaan. Hij ging met zijn tijd mee. Sommige collega’s zeiden dat hij dat nooit zou redden. Die verbouwing was ook heel duur. Het heeft ook een half jaar stilgelegen wegens de bouwvergunning die niet klopte. Maar mijn pa was er eentje van: niks op uit doen.

Woensdag, marktdag

Elke woensdag was er markt. Daar kwamen de boeren met de klompen aan en dan zat alles onder de stront. Dat was gewoon zo. De kleine markt was de beestenmarkt. Voor het café werden de keuntjes — biggetjes — verhandeld. Mijn vader stond ‘s morgens om vijf uur op om de kachel aan te steken, want die boeren waren er al om zes uur. half zeven. Die zaten 's ochtends al aan de borrel. Ja, die hadden er al een halve dag op zitten. Nou, en dan zag je al dat geld over tafel gaan. Alles ging handje contantje. Dan stonden die boeren daar. waren ze aan het pruimen, pfut, spuugden ze de pruim op de grond en dan met de klompen eroverheen. Dat was heel normaal met die boeren.

Volle bak met feestenOlga Lowina

Ik herinner me nog dat er eens een feesttent naast het raadhuis stond. Daar heeft Olga Lowina toen gezongen. Bokelemine noemden ze die, omdat ze uit Boekelo kwam. Olga Lowina. Op de feestdagen was het druk bi J ons: volle bak. Dan hadden we extra hulp in het café. Dat was Ter Welle, die deed dan tappen. en Hooierink, die was kelner. En °s woensdags na de markt hadden we ook drie, vier dames om het café schoon te maken. Alles moest in de was gezet worden, want alles zat onder de stront. Dat was veel werk en toch heb ik altijd gedacht dat ik de zaak zou overnemen. Na mijn diensttijd is dat ook gebeurd. Een opleiding heb ik nooit gehad. Mijn dienstplicht heb ik doorgebracht in de officiersmess en daar heb ik zoveel geleerd. Daar kan geen school tegenaan.”

In dienst

Ik was 19 en ik zou naar hotel Wientjes gaan in Zwolle om mijn opleiding te krijgen. Het was namelijk geen vraag wat ik later zou worden. Net toen ik was aangenomen, kreeg ik bericht dat ik in dienst moest. Dus ik heb Wientjes gebeld en gezegd dat ík ze niet meer nodig had. 2 december 1959 ben ik in dienst gegaan. Ik ben bij de cavalerie geweest. ook bij de tanks. Uiteindelijk ben ik in de officiersmess in de Willem III-kazerne in Amersfoort terechtgekomen. Daar heb ik heel veel gezien en veel meegemaakt.

 

Een bezopen majoor

Het was daar allemaal adel. Cavalerie is allemaal adel en ik kon ermec opschieten. Prins Bernhard kwam soms ook, vrijdags. Er was een majoor die in Den Haag woonde en die was alle vrijdagen hartstikke bezopen. Die moest ik dan op de fiets zetten. ‘Ja,’ zei hij en dan gaf ik hem een duw. Hij stak zijn hand op en dat was het. Elke maandag kwam hij me bedanken. Maar een keer was ik hem kwijt. Toen lag hij verdomme in de rododendrons. Ik ga naar hem toe en ik zeg: “Wat is dat?’ ‘Godverdomme dit en dat.” Ik zeg: “Kom op. op de fiets!’ Nou. daar ging die.

Willem III kazerne Amersfoort

Chaos

Ik zal nooit vergeten: ik had een keer een majoor Bos. O., dat was een man, daar kon ik goed mee opschieten. Hij was de enige die niet van adel was. Op een avond komt hij binnen en zegt: ‘Gerrit, wat is er aan de hand hier?’ Ik zeg: ‘Majoor, ik heb het niet meer in de hand. Wat was het geval: er kwam een officier binnen die van de Juliana van Stolbergkazerne kwam en dat was geen cavalerist. Dus die moest gedoopt worden tot huzaar. Dan wist ik wat ik moest doen, namelijk de tafels allemaal op elkaar zetten met een trap erbovenop en een heel blad bier. Dan moest ik een tafellaken meenemen dat over die officier werd gegooid. Maar luitenant Mans was zo dronken, die trok die ondersten paar tafels omver en een klap! Het was een chaos! Toen zei majoor Bos tegen mij: “Ga zitten. En de anderen moesten allemaal bezems pakken en dan moest ik kijken hoe ze de rotzooi opruimden.

Trouwen |

Toen de diensttijd voorbij was. vroegen Zé of ik wou blijven: als burger, niet als militair. Ík zei: ‘Nee, dat doe ik niet, ik ga naar huis.' 2 juni in 1961 ben ik eruit gegaan. Voordat ik thuis kwam werken, heb ik nog een halfjaar gewerkt bij hotel De Luchte in Lochem. Al snel leerde ik Riky kennen. In 1965 zijn we getrouwd en gingen we boven de zaak wonen. Logisch.

Meenderink 2