Dit is een bewerkte versie van een artikel door André Reincke in Land van Lochem uit 2011
Op de plaats waar nu de HEMA is hebben heel lang hoge stadse families gewoond.
Het vroegst bekend daarvan is dat op 2 juni 1691 Gerhardt Olmius een pand kocht van Johan Herman van Nagell heer van Ampsen. In de koopakte was sprake van 'met de ene sijde langs Roeloff Ebbekincks brouwhuis en met de andere sijde van de hof tegen de hof van Henrick Scheper en Berent Hasselo'.
Gerhardt Olmius was de zoon van dominee Johannes Ludovicus Olmius. Gerhardt was sinds 1687 stadhouder van het Scholtampt Lochem, zoiets als de voormalige gemeente Lochem, bestaande uit Lochem, Laren en Barchem. De stadhouder was na de Scholtis (die van adel moest zijn) de hoogste ambtenaar van dit scholtambt. Samen met zijn keurnoten had hij o.a. tot taak de rechtspraak (ook de vrijwillige) van het ambt in goede banen te leiden. Let wel, de stad viel hier niet onder; die had sinds de verlening van het stadsrecht haar eigen rechtspraak.
Het pand is in 1744 door de weduwe van Gerhardt Olmius overgedragen aan haar oudste zoon Nicolaas Harmen Olmius. Deze was burgemeester van de stad Lochem. Zijn familiewapen is te zien naast de ingang van het oude Stadhuis. Vervolgens droeg diezelfde Nicolaas Harmen het pand op 3 oktober 1775 over aan Mr. George Carel Falck, oud ordinaris Raad van Justitie des Casteels van Batavia, en zijn huisvrouw vrouwe Wilhelmina Margaretha d’Everdingen van der Nijpoort. De omschrijving van het verkochte luidde toen: ‘huis, schuure en hoff alhier binnen Lochem in de Smeedestraat tussen de behuizingen van Teunis Hasseloo en Berent Oldenampsen en waarvan den hoff tot aan en voor een gedeelte ook langs den wal is strekkende’. Op die 'hoff' oftewel tuin komen we nog terug.
In 1804 werd het pand gekocht door Jacob Adriaan Christiaan van Nagell van Ampsen. Deze Van Nagell was in 1784 geboren in Den Haag. In 1814 werd hij kamerheer van kroonprins Willem II en lid van de Tweede Kamer. Met de prins ging hij in 1815 naar Rusland om diens bruid Anna Paulowna, de zuster van tsaar Alexander I, op te halen. Hij was tijdens het Franse bewind als 'Chrétien Jacques Adrien' kort 'Maire' van Laren. Zijn kamerlidmaatschap heeft geduurd tot 1848 en hij zal dus regelmatig met de koets via de straten van Lochem, eerbiedig nagestaard door het gewone volk, naar Den Haag zijn getrokken. Hij vergrootte zijn bezit door aankoop van enkele achter het huis gelegen percelen, inclusief schuren. Ook zoon Justinus Egbert Hendrik van Nagell woonde enige tijd in het pand aan de Smeestraat, totdat hij na het overlijden van zijn moeder in 1863 op Ampsen ging wonen.
Huis en uitgebreide stukken grond zijn in 1864 gekocht door Jan Laurens Sölner, wiens familie al geruime tijd woonde in een huis aan de Oosterwal, ongeveer waar later het 'gesticht Gudula' zou verschijnen. Met deze aankoop kwam Sölner in bezit van ongeveer de gehele zuidoosthoek van de binnenstad. Alleen het uiterste puntje werd apart verkocht aan sociëteit de Eendracht, die er een feestzaal (en nog later een schouwburg) zou realiseren. Het huis zelf was kennelijk in slechte staat, want Sölner liett het herbouwen, maar iets verder naar achteren aan het Ei. Jan Laurens Sölner was een zoon van Joost Bernard Sölner, die in de eerste helft van de 19e eeuw zowel (en deels tegelijk) burgemeester van Laren en raadslid, secretaris en wethouder van Lochem was.
Na het overlijden van Jan Laurens in 1884 werden de uitgebreide bezittingen verdeeld over erfgenamen. Dochter Johanna Theodora Elizabeth erfde het huis; tuin en koetshuis kwamen terecht bij zoon Joost Bernard Sölner, advocaat te Zutphen. Het was deze 'tuin van Sölner' die door de gemeente Lochem werd aangekocht voor aanleg van twee verbindingen van de Smeestraat naar de Oosterwal: de ene kreeg de toepasselijke naam Tuinstraat en de andere, een verlenging van wat eerst Lauwkeshoek heettte, werd genoemd naar dokter de Rive, die in de Franse tijd nogal wat jonge mannen had weten af te keuren voor dienst in het Franse leger.
In 1905 kocht Berend Hagens het huis en het voorste stuk tuin aan de Smeestraat van mej Sölner. Op dat laatste stuk bouwde hij het huidige pand en begon er een manufacturenhandel. Toen de nieuwbouw klaar was trouwde hij op 24 augustus 1906 (hij was al 37 jaar) met Maria Catharina Johanna Baart.
Op 13 januari 1908 plaatste hij een advertentie in ‘Het nieuws van de dag’ waarin hij een eerste coupeuse en een verkoopster vroeg.
Zo leverde Barend niet alleen stoffen in zijn manufacturenwinkel maar ontwierp zijn vrouw nieuwe kleding die zijn coupeuse vervolgens op bestelling in elkaar naaide. Hij dreef deze zaak tot 1935.
Ook de familie Roozendaal had er vervolgens een magazijn in mode en manufacturen. Maar niet lang. Alle gezinsleden staan vermeld op de plaquette aan de synagoge op de Westerwal, want Abraham Roozendaal, zijn vrouw Roosje van Gelder, hun baby Emanuel, Abrahams zus Susanna, zijn vader Emmanuel en zijn moeder Betje van Praag werden allen tijdens WOII door de nazi's vermoord. Abraham zelf op 28 mei 1943 in Auschwitz.
Pas in 1951 kreeg het pand weer een nieuwe bewoner in de persoon van E.A. Lamé die er een hotel en lunchroom 'de Hooiplukker' begon.
Die naam werd gehandhaafd, nadat het een kerkelijk centrum werd.
Sinds 1995 is de HEMA in het pand gevestigd.
Dit is een bewerkte versie van een artikel door André Reincke in Land van Lochem uit 2011